James Durham, een getrouw en wijs hofmeester
Zwartgeblakerd en als uit één stuk gehouwen staat de kathedraal van Glasgow breeduit aan het einde van de Cathedral Street. In deze kerk, ook wel High Kirk genoemd, preekte James Durham zeven jaar lang.
James Durham werd op een onbekende datum in het jaar 1622 (400 jaar geleden) geboren. Hij was de oudste zoon van een Schotse landgraaf uit het graafschap Angus (het gebied ten noorden van de stad Dundee), studeerde filosofie in St. Andrews en vestigde zich later als baron op het stille familielandgoed in Monifieth, een stadje ten oosten van Dundee. James Durham was een begaafd mens, maar veel lust om de Heere te vrezen, het allerhoogst en eeuwig goed, had hij niet. Dat duurde totdat God hem uit de duisternis riep tot Zijn wonderbaarlijk licht, en ook nog eens tot arbeid in de wijngaard van Zijn Koninkrijk. Durham trouwde met Anna, een godvrezende vrouw uit het dorpje Duntarvie.
Toen James en zijn vrouw een bezoek brachten aan haar ouderlijk huis in Abercorn, niet ver bij Edinburgh vandaan, zou daar op zondag juist het heilig avondmaal worden bediend. Zoals gebruikelijk werd op zaterdag een voorbereidingsdienst gehouden. James’ schoonmoeder drong er bij hem op aan dat hij eens meeging naar de kerk. Tot zijn eigen verwondering raakte Durham onder de indruk van de eenvoud en de ernst van de dienst en van de preek van Ephraim Melville.
De volgende dag ging hij opnieuw mee. De avondmaalspreek ging over 1 Petrus 2:7: „U dan, die gelooft, is Hij dierbaar.” De dierbaarheid van Christus werd ruim en met ernst uitgestald en aangeprezen. De Heilige Geest heeft deze preek willen gebruiken om James Durham te overtuigen van zonde en schuld en om te keren op zijn levensweg. Durham ging de Heere zoeken, de Schriften onderzoeken, en ging op de zondagen naarstig naar Gods dienst om daar te horen naar de waarheid die naar de godzaligheid is. Zijn hart werd ingewonnen voor de Heere en Zijn dienst. En voor hem was dat allemaal iets nieuws.
Vaak vergat hij tijdens het Bijbellezen de tijd, zelfs de maaltijden schoten er soms bij in. De dienstbode kon hem roepen voor de maaltijd, maar hij hoorde haar niet eens. Pas als zijn vrouw Anna hem kwam halen, want hij moest toch eten en drinken, liet hij zich bewegen om mee te gaan.
Burgeroorlog
Bij het uitbreken van de Civil War (de burgeroorlog met de Engelse koningsgezinden) werd Durham onder de wapens geroepen. Hij werd aangesteld tot kapitein van een troep soldaten. Hij gaf leiding aan de strijd, maar ging zijn compagnie ook voor in het gebed. Juist tijdens een van de gebeden kwam David Dickson langs, de hoogleraar in de godgeleerdheid te Glasgow. Dickson sprong van zijn paard en voegde zich bij de biddende manschappen. Na het ”Amen” van het gebed raakten Durham en Dickson aan de praat. Dickson spoorde hem aan om na zijn militaire dienstwerk zijn leven te stellen in de dienst van de Koning der koningen: „U lijkt voor ander werk geroepen te zijn dan oorlog voeren.”
Durham ging godgeleerdheid studeren aan de universiteit van Glasgow. In 1647 was hij met deze studie klaar. Op 25-jarige leeftijd werd hij bevestigd tot predikant in de Blackfriars Church in het zuiden van Glasgow. Drie jaar later kreeg hij het aanbod om hoogleraar in de godgeleerdheid in Glasgow te worden, in de plaats van David Dickson. Tegelijkertijd werd hij door de general assembly van de Kerk van Schotland gevraagd als hofprediker van koning Karel II. Hij koos voor het laatste.
Korte tijd later ontving hij een beroep van de gemeente van de High Kirk in Glasgow. Hij nam dat aan en werd predikant van de kathedraal. James Durham is de geschiedenis ingegaan als ”een van de grootste lichten van Schotlands kerk”.
Eens ontmoette James Durham William Guthrie, de schrijver van ”Des christens groot interest”. Durham was iemand die nauwelijks lachen kon, maar Guthrie was een vrolijk mens die graag eens een ander vermaakte. Samen waren ze ergens uitgenodigd voor de maaltijd. Guthries vrolijkheid stak zelfs Durham aan en beiden barstten in lachen uit. Na de maaltijd werd Guthrie gevraagd met gebed af te sluiten en hij deed dat met zo veel ernst en aandrang dat Durham daarna zei: „William, wat ben jij een gelukkig mens. Als ik net zo vrolijk was geweest als jij net, dan zou ik nog in geen 48 uur de rechte gestalte hebben gevonden om zo’n gebed te doen.”
Andrew Gray
In Glasgow Cathedral preekte Durham samen met Andrew Gray. Gray (de grootvader van Alexander Comrie) preekte in het oostelijk deel van de kerk (Outer Kirk), Durham in het westelijk deel (Inner Kirk). De beide delen waren door een tussenmuur van elkaar gescheiden.
Over beide ambtsbroeders is het volgende voorval bekend gebleven. Samen liepen ze op een zondagavond door Glasgow om te gaan preken. Onderweg zagen ze steeds meer mensen die ook naar de kathedraal gingen. De meesten kozen voor het oostelijk deel van de kerk, waar Gray zou preken. Waarop Durham sprak: „Broeder, ik zie dat je vandaag een volle kerk zult hebben.” Waarop de jongere Gray antwoordde: „Broeder, het zijn dwazen om jou te verlaten en naar mij toe te komen.” Durham antwoordde: „Nee, lieve broeder, want geen dienaar kan zo veel achting in zijn dienstwerk krijgen als het hem uit de hemel niet geschonken werd. Ik verheug me erop dat Christus wordt gepredikt, dat Zijn Koninkrijk gefundeerd wordt en dat Zijn eer en achting toenemen, ook al zou de achting voor mij in het hart van de mensen afnemen, want ik ben tevreden weinig te zijn, als Christus maar Alles in allen is.”
Geenszins
Toen Durham 36 jaar was, werd hij ernstig ziek. Zijn ziekbed werd zijn sterfbed. In zijn laatste dagen verkeerde Durham in zware geestelijke strijd. Het werd donker in zijn ziel. Er bleef niet meer dan een arme bedelaar over. Tegen zijn zwager en ambtsbroeder, John Carstairs, zei hij dat hij nog maar één Schriftplaats als zijn houvast durfde aan te grijpen, en dat was deze: „Die tot Mij komt, zal Ik geenszins uitwerpen.” Waarop Carstairs zei: „Daar kunt ge het mee doen, al stonden er duizend zaligheden op het spel.”
Kort voor zijn einde ging voor Durham de hemel open en hij riep uit: „Is de Heere niet goed? Is Hij niet onuitsprekelijk goed? Zie hoe Hij glimlacht! Dat zeg ik, en dat bevestig ik.” Op 25 juni 1658 overleed James Durham. Hij werd begraven in de crypte van de kathedraal.
Tijdens de gebruikelijke lijkpredikatie sprak John Carstairs over Jesaja 57:1: „De rechtvaardige komt om, en daar is niemand die het ter harte neemt.” Hij noemde zijn overleden broeder: „Een prins onder de voorgangers, een getrouwe en wijze hofmeester, een tedere en vriendelijke voedster, een getrouwe vermaner en bestraffer, een bekwame raadsman in moeilijkheden en bezwaren. Hij was als een oog voor de blinden, als een voet voor de lammen, als een brandend licht in een donkere wereld, en een uitlegger van het Woord onder duizend. Wanneer hij sprak, luisterde ieder, en na hem sprak niemand meer.”