Het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) komt woensdag weer met het maandelijkse inflatiecijfer. Een week later volgt steevast een ander getal. Hoe zit dat?
Sinds 1996 publiceert het CBS maandelijks twee inflatiepercentages. Aan het eind van de maand maakt het statistiekbureau het voorlopige cijfer van de Europees geharmoniseerde consumentenprijsindex (HICP) bekend. Een week later volgt doorgaans het cijfer op basis van de Nederlandse consumentenprijsindex (CPI), tegelijk met de definitieve vaststelling van de HICP. Uitgaande van de CPI kwam de inflatie in Nederland vorige maand uit op 14,3 procent; volgens de HICP was dat 16,8 procent.
De HICP wordt in ieder EU-land op dezelfde manier berekend, waardoor het inflatiecijfer van lidstaten met elkaar kan worden vergeleken. Ideaal voor de rekenmeesters, maar voor de doorsnee Nederlander zorgt dit voor de nodige verwarring. Want welk percentage geeft nu het meest betrouwbare beeld van de huidige prijsstijgingen, de Nederlandse consumentenprijsindex of het Europese cijfer?
Het antwoord hierop begint bij de vraag hoe deze indexen aan hun inflatiecijfer komen. Beide zijn gebaseerd op de prijzen van een ‘mandje’ met diverse goederen en diensten. Onder goederen worden onder meer voedsel en kleding gerekend; uit eten gaan of het bezoeken van een museum vallen onder de noemer diensten. Elke maand worden de prijzen van al deze goederen en diensten afgezet tegen die van een jaar eerder. Het procentuele verschil is het inflatiecijfer.
Door dezelfde kalendermaanden met elkaar te vergelijken, worden seizoensinvloeden buiten beschouwing gelaten. Dat levert de zuiverste vergelijking op. Toen het CBS begin deze maand meldde dat de inflatie in oktober met 14,3 procent was toegenomen, betekende dat dus een stijging in vergelijking met de oktobermaand van het jaar ervoor.
Woning
De voornaamste reden dat de CPI en de HICP van elkaar verschillen, ligt onder meer aan de samenstelling van het eerdergenoemde mandje. Zo zijn enkele uitgaven wel opgenomen in de Nederlandse consumentenprijsindex, maar niet in het Europese cijfer. Hiervan zijn de kosten van het wonen in een eigen huis het belangrijkste voorbeeld. Deze kosten –die voor 15 procent gewicht in de schaal leggen– worden in het eerstgenoemde indexcijfer berekend op basis van de ontwikkeling van de huurprijzen.
Maar er zijn meer verschillen. Peter Hein van Mulligen, hoofdeconoom bij het CBS, wijst erop dat de CPI een „nationaal” en de HICP een „internationaal” cijfer is. Dat betekent dat het bij de HICP gaat om de prijzen binnen de grenzen van Nederland, bij de CPI om de prijzen die inwoners van Nederland betalen. „In de praktijk betekent dit dat de uitgaven van Nederlanders in het buitenland –bijvoorbeeld tijdens vakantie– niet meetellen in de HICP, maar wel in de CPI”, aldus Van Mulligen. Tegelijk telt de besteding van een buitenlandse toerist in Nederland wel mee voor de HCIP, maar niet voor de CPI.
Nog een verschil: de definitie van prijzen. Die wijken soms van elkaar af. Neem de zorgverzekering. Een behandeling die uit het basispakket verdwijnt –waardoor de consument die voortaan uit eigen zak moet betalen– ziet de HICP als een prijsverandering. In de CPI heeft dit alleen als resultaat dat de factor zorg zwaarder meetelt in het mandje van producten en diensten.
Bovenstaande elementen zorgen voor afwijkende inflatiepercentages. Maar blijft nog de vraag: welke van de twee doet het meest recht aan de Nederlandse situatie? Van Mulligen hoeft niet lang na te denken: „Omdat de CPI zich richt op de prijsontwikkeling van inwoners van Nederland, geeft deze het beste beeld. De CPI wordt dan ook gebruikt voor allerlei indexeringsdoeleinden. De HICP wordt gebruikt door de Europese Centrale Bank voor het monetaire beleid.”
Tegelijkertijd
Vanaf 2023 maakt het CBS de HICP en de CPI tegelijkertijd bekend. Volgens Van Mulligen vinden veel mensen het verwarrend dat het CBS binnen een week twee verschillende inflatiecijfers publiceert: eerst het voorlopige Europese cijfer, een week later de Nederlandse consumentenprijsindex vergezeld van een definitieve HICP. „Daarom hebben we besloten om tegelijk met de eerste raming van de HICP ook een eerste raming van de CPI naar buiten te brengen. Beide cijfers zijn pas definitief met de publicatie van de tweede berekening, meestal op de eerste donderdag van de volgende maand.”
Ondertussen werkt het CBS aan een alternatieve rekenmethode. De huidige hoge energieprijzen zorgen voor een vertekend inflatiecijfer, meent het statistiekbureau. Niet iedere consument sluit maandelijks een nieuw energiecontract af. Daarom wil het CBS bestaande contracten voortaan ook meenemen in de berekening. Zo moet een evenwichtiger beeld ontstaan.
Volgens de nieuwe methode zou de inflatie over 2022 zo’n 2,6 procent lager uitvallen. De nieuwe berekening zou volgens het CBS halverwege 2023 moeten worden ingevoerd.