Kerk & religieSimon Simonides

Simon Simonides: pastor en nadere reformator

„Wij zien dat ons land heen en weer bewogen wordt als een nachthut en waggelt als een dronkenman. Waar komt dat vandaan? Is het niet omdat wij in een geestelijke dronkenschap verzopen liggen? Een dronkenschap van eigenwaan, van hoogmoed en zorgeloosheid?”

H.J. Postema
24 April 2025 14:29Leestijd 9 minuten
Interieur van de Grote Kerk in De Rijp. Simon Simonides werd in 1629 in de Noord-Hollandse plaats geboren. beeld RD, Henk Visscher
Interieur van de Grote Kerk in De Rijp. Simon Simonides werd in 1629 in de Noord-Hollandse plaats geboren. beeld RD, Henk Visscher

De man die deze woorden schreef, Simon Simonides, overleed deze donderdag 350 jaar geleden. Reden om de herinnering aan deze veelschrijver op te halen.

Simon Simonides (1629-1675) werd geboren in De Rijp, op het eiland Schermerhorn in Noord-Holland, op 6 december 1629. Van zijn ouders weten we weinig. Zijn vriend Franciscus Ridderus vertelt dat Simonides is geboren in een eerlijke familie van wie nog niemand naar de universiteit was geweest. Zijn vader blonk uit in de geneeskunst. Maar de vele geschriften van zijn vader tot genezing van het lichaam konden Simonides niet baten, die geheiligd was om zielen te genezen. Hij zocht genezing in het geestelijke en volgde daarom op 15-jarige leeftijd de studie theologie aan de Universiteit Leiden, nadat hij door Ridderus in het Latijn was onderwezen. Twee jaar later zette hij zijn studie voort in Utrecht. Hier ontving hij zijn lessen van Gisbertus Voetius.

Op 19-jarige leeftijd werd hij predikant in de combigemeente Oosthuizen-Hobrede, op slechts 10 kilometer afstand van zijn geboortedorp. Simonides was verknocht aan deze streek. Zijn eerste publicatie betrof stichtelijke gedachten over de bedijking van het Beemstermeer. De drooglegging van dit meer was volgens Simonides een zegen voor het omliggende land, maar ook voor de inwoners van de Beemster. Hij waarschuwde deze weldaad van God goed te gebruiken. Hij noemde de zonden op die zo veelvuldig in zwang waren en merkte op dat Gods oordelen zouden volgen als het volk zich niet bekeerde.

Simonides merkte op dat Gods oordelen zouden volgen als het volk zich niet bekeerde

Niet iedereen kon deze boetepreken waarderen. Ridderus schreef hierover na Simonides’ dood: „Maar zo leerde hij ook door ondervinding dat het zwarte beest, de nijdigheid, de tanden tegen hem scherpte. Waar men hem voor bedanken moest, werd hij beloond met smaad en verachting, maar hij had dit bij Seneca al gelezen en geleerd: veracht veracht te worden. En in plaats van door deze tegenstand moedeloos te worden, was hij als het smidsvuur dat door ingeworpen water heter en lichter brandt.”

In februari 1651 vertrok Simonides naar West-Zaandam. Hij bleef hier slechts anderhalf jaar en vertrok naar Rotterdam. De overgang van een dorp naar een wereldstad zal voor het gezin Simonides niet zijn meegevallen. Uit de rustige polder naar de bruisende wereld. Van een gemeente waar hij de enige predikant was naar een plaats met zeven dienaren Gods en zo’n 20.000 leden. Toch maakte Simonides hier naar eigen zeggen de gelukkigste tijd van zijn leven door.

Rotterdam

In deze pluriforme stad keerde Simonides zich in zijn geschriften niet zozeer tegen de dwaalgeesten, als wel tegen gereformeerden met een zuivere leer maar een onzuiver leven. „Niemand is zo blind of hij ziet wel dat dan ook de blote roem van godsdienst en geloof niets vermag. Men vindt er nochtans die daarop niet weinig steunen. Spreekt u met zulken van de godsdienst, het gaat zo ver wel dat zij de afgoderij van het pausdom schuwen en Gods Naam prijzen dat Hij het licht der waarheid voor hun ogen liet opgaan, doende opklaren die meer dan Egyptische duisternis en met het Spaanse juk van de halzen ook meteen van de harten van hun vaderen het juk van de satan afschuivende.

Zij hebben ook mogelijk gereed bij de hand iemand uit hun voorouders, welker naam zij u in het boek der martelaars weten te wijzen en laten zich voorstaan eer zij zich voor een blok kromden of voor een beeld hun knie bogen of de broodgod aanbaden, zij gingen liever dezelfde gang, klommen op dezelfde ladder, omhelsden dezelfde staak en knielden voor een degen. U vindt hen even gezind omtrent andere verleide en verleidende geesten. Zij haten de gruwel van de socinianen, verwerpen de verdraaidheid van de remonstranten, en willen, zoals ze zeggen, goed en bloed verpanden.

Dit gaat tot hiertoe alles goed, want ook een christen moet kunnen zeggen met Paulus: ik weet Wie ik geloofd heb. Maar het is vaak niet dan een woord van de lippen en een dolle razernij, want behalve dat men vaak iets dergelijks hoort voortkomen uit de monden van zulken die nauwelijks enige rekenschap van het geloof zouden kunnen geven, of enige het minste onderscheid maken tussen onze en de belijdenis van anderen, zo komt erbij dat ze totaal geen ijver toebrengen naar de les van 2 Petrus 1:5: Om bij hun geloof te voegen deugd en bij de deugd kennis en bij de kennis matigheid en bij de matigheid lijdzaamheid, en bij de lijdzaamheid godzaligheid, en bij de godzaligheid broederlijke liefde en bij de broederlijke liefde liefde jegens allen.

Met één woord, zij leven in ongehoorzaamheid naast de geboden Gods, in haat, nijd, wrevel, tweedracht naast hun naasten en verbreken zo de beide tafels van de wet. Wat baat nu zulke mensen hun roem? Hun verstand, het is waar, is gezuiverd van dwalingen, maar hun hart niet gezuiverd van boosheid.”

Nadere Reformatie

In zijn geschriften hamert Simonides steeds op het aambeeld van piëtistische waarden. We leren hem hier kennen als een nadere reformator, de man die de bekering van het volk op het oog had. De prediker die de misstanden in de maatschappij helder zag, maar ook de pastor die wist wat er in de zielen van zwakke mensen leefde. Die er ook weet van had dat zelfs eikenbomen der gerechtigheid hun zwakke momenten hebben en geestelijk verlaten kunnen zijn. Daarover schreef hij. Dat bewoog hem steeds opnieuw zijn ganzenveer op te nemen.

In zijn geschriften hamert Simonides steeds op het aambeeld van piëtistische waarden

Simon Simonides. beeld RD

Middelen tot nadere reformatie somt hij in zijn boeken op diverse plaatsen op. Soms verloochent dit zijn afkomst tussen Noord-Hollandse meren niet. „Bouw schepen maar ik zal zeggen hoe ik wens het Hollandse schip voorzien te zijn. Het is op deze manier, zoals destijds op de uitvaart van keizer Karel, naast andere statigheden, een hulk vertoond werd binnen Brussel met een menigte van vanen en wimpels en de wapens van zijn rijken. De hoop staande op de voorsteven, het geloof zittende aan de mast, in de troon, de liefde aan het roer.

Maar de zonde is een te zware vracht om in hetzelve geduld te worden. Hiermee ons schip beladen zijnde, is niets nodiger dan daarop toe te zien. Het vereiste middel is reformatie en die moet krachtdadig zijn. Er zijn sommigen die verstaan wel dat het niet gaat zoals het hoort; er moest verbetering zijn zo voor henzelf als voor anderen, maar zij laten het geworden en doen er niets aan. Zo komt er ook niets van. Dat is niet genoeg.

Neem een architect of technicus. Doet het iets ter zake of hij een idee of beeld van een mooi gebouw in zijn hoofd heeft, die ontwerpt en tekent, zo hij het werk niet onder handen neemt en dat probeert uit te voeren? Dat heeft voornamelijk plaats in de heilige theologie en met name in dit gedeelte daarvan, de reformatie.”

Gezin

Simonides trouwde in 1650 in Amsterdam met de 18-jarige Cornelia Joppen Comenick. Het echtpaar kreeg acht kinderen. Dochter Maria had enige tijd een relatie met de bekende dichter Arnold Moonen. Het leidde niet tot een huwelijk. Twee zoons van Simonides werden predikant, en een dochter trouwde met de predikant Henricus Temminck. Ook onder zijn kleinkinderen zijn predikanten te vinden. Jacobus Simonides, predikant te Naaldwijk, kreeg uit de nalatenschap alle geschreven preken en geschriften van zijn vader.

Over de familie van Simonides is nauwelijks iets bekend. Simonides verloor op jonge leeftijd zijn beide ouders en werd door familie grootgebracht in het nabij De Rijp gelegen Wormer. Hier woonde hij bij het burgemeestersgezin Lam.

Oranjehuis

Over de Oranjes schrijft Simonides in zijn werken nauwelijks. Eenmaal spreekt hij loffelijk over de gebeurtenissen in 1626, met Frederik Hendrik van Oranje. Maar over zijn tijdgenoot Willem III van Oranje horen we hem vóór 1672 niet. Dat is ook logisch. Een ongepast woord, althans in de ogen van de anti-Oranjegezinde regenten, kwam in deze jaren al snel te staan op een veroordeling vanwege Crimen Laesae Majestatis. Zijn ambtgenoten Franciscus Ridderus, Thaddeüs de Lantman en diverse anderen konden hierover meepraten.

Familieportret van Frederik Hendrik en Amalia van Solms, door Gerard van Honthorst (1647). beeld Rijksmuseum Amsterdam

Pas in 1673, na de verheffing van Willem III tot stadhouder en na de dood van Johan de Witt, verscheen er een gedicht van Simonides aan hare hoogheid mevrouw de prinses douairière van Oranje, Amalia van Solms, de grootmoeder van Willem III:

Het jaar van zeventig en twee zij nooit vergeten

En dat de ouderen hun kinderen doen weten

De grote daden Gods, opdat een ieder leer

De Majesteit ontzien en almacht van onz’ Heer’.

Dat onze landsliên aan elkanderen vertellen,

Verwonderd en verbaasd, het schommelen en hellen

Der vaderlandse boot (God lof) nog boven stroom.

Wat hebben wij gezien! Is ’t waarheid of is ’t droom?

Nu past ook, grote vrouw, mijn penne te ontvouwen,

Hoezeer ons Hollands volk ook aan u is gehouden.

Toen Simonides op 21 augustus 1674 een brief in dichtvorm schreef aan zijn collega Johannes Vollenhove, die als predikant met een gezantschap naar Engeland was gegaan, klonk de jubeltoon van Oranjes verheffing nog door:

Het lieve vaderland begint zich weer te reppen,

En ruimer adem door Oranjes vorst te scheppen.

Hij leeft, hij staat, hij wint, behouden in het vuur.

Het heil was ons, al staan de lauweren wat duur,

Te diep in bloed gedoopt, in ’t bloed der braafste helden.

Deze taal in 1673 en 1674 is even logisch als het ontbreken hiervan tot 1672. Simonides laat zich in zijn werken kennen als voorzichtig Oranjegezind. Extremiteiten zijn niet aantoonbaar. En dat is ook verklaarbaar. Anders was hij nooit beroepen naar Rotterdam en vanuit deze stad naar het hart van Holland, ’s-Gravenhage. Simonides’ vriend Jacobus Borstius bijvoorbeeld werd in eerste instantie in Rotterdam afgewezen omdat hij te Oranjegezind was. Op zo’n onruststoker zat men in de Maasstad niet te wachten. Dergelijke veroordelingen zijn van Simonides onbekend.

Meer over
Kerkgeschiedenis

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl
Vond je dit artikel nuttig?

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer