Leon Koppelman speelt panfluit voor zijn plezier
Panfluit spelen doet Leon Koppelman (38) voor zijn plezier. Hij had er zijn werk van kunnen maken, maar hij koos ervoor de muziek hobby te laten blijven. Concerten heeft hij nodig als stok achter de deur om te studeren.

In de woonkamer in Vriezenveen springt een grote harp direct in het oog. „Die kon ik overnemen. Leuk om voor de variatie ook op dat instrument te spelen”, zegt Leon Koppelman. „Een enkele keer neem ik ’m mee naar een concert.” Verder staat er in de ruimte een zwarte piano met daarop een viool en meerdere panfluiten. Hier wordt duidelijk vaak muziek gemaakt.
Koppelman is in christelijke kring een bekende panfluitist, die regelmatig tijdens concerten van zich doet horen. Het musiceren doet hij naast een voltijdbaan als klantmanager in de bouw- en installatietechniek. Ook is hij in de kerk actief als kerkvoogd en leider van de jeugdvereniging. „Dat is wel druk, ja”, lacht de geboren Vriezenvener, die vier jonge kinderen heeft.
1. Muziek maken is voor mij net zo belangrijk als ademhalen.
„Het is een belangrijk onderdeel van mijn leven. In brede zin. Muziek maken vind ik prachtig, samen op een podium. Maar ook hier thuis, zingen met de kinderen bij de harp of de piano. En in de auto luister ik veel muziek. Of ik ga naar een concert. Zo zat ik bij de ”Matthäus Passion” in Enschede en ging ik naar München voor een concert van de bekende Franse harpist Xavier de Maistre. Maar een mannenzangavond in Rijssen waar we met 2000 man psalmen zingen vind ik ook geweldig.
Muziek is er altijd geweest. Als kind al draaide ik veel. Heel breed. Mijn vader is orgelliefhebber, dus hoorde ik de opnamen van Klaas Jan Mulder en Martin Mans. De panfluit ontdekte ik door de lp van organist Sander van Marion en panfluitist Fred Mann. Fascinerend vond ik dat instrument. Op enig moment kreeg ik een sierpanfluit, gebrandschilderd, als souvenir. Daar moest je andersom op spelen, anders kwam er geen geluid uit. M’n eerste echte instrument kwam er toen ik 11 was en op panfluitles ging. Weer later, toen ik aan de muziekschool les had, kreeg ik een Preda-panfluit, waar professionals vaak op spelen. Die gebruik ik nog steeds; ik doe ’m niet weg. Het is m’n eerste liefde.
Het kan best weleens gebeuren dat ik, vanwege drukte, de panfluit een week niet aanraak. Ik heb ook een optreden nodig als stok achter de deur om fanatiek te oefenen. Maar zonder muziek in de brede zin van het woord zou ik niet kunnen. Met muziek bezig zijn is voor mij een manier om te ontspannen.”
2. Ik vind het jammer dat ik geen conservatoriumstudie heb gedaan.
„Nee, daar heb ik geen spijt van. Muziek maken is voor mij een mogen, geen moeten. Een uitlaatklep. Ik speel voor mijn plezier. Natuurlijk gaat het ook om vakbekwaamheid, en ben je nooit uitgeleerd.
Na de muziekschool volgde ik lessen bij de Roemeense panfluitist Nicolae Pirvu, een heel bevlogen iemand, en bij Matthijs Koene. Ik heb destijds wel overwogen om de conservatoriumstudie te gaan doen, maar dat kon op dat moment niet in Nederland. Ik zou naar Genève hebben gemoeten. Daar had ik toen geen behoefte aan. Als ik nu terugkijk, was het een goede keus.
Ik weet ook niet of ik de discipline zou hebben gehad om te gaan voor die laatste paar procentjes. Dat kost enorm veel tijd, en daar haal ik weinig plezier uit. Ik denk dat ik een natuurlijke aanleg heb. Het spelen kost me relatief weinig moeite, maar ik heb ook zeer weinig echte discipline om hard te studeren. Wat ik ook leuk vind, is improviseren. Bijvoorbeeld als ik bij een koor speel en rond de muziek van alles erbij improviseer. Wat dat betreft heb ik in de loop van jaren geleerd flexibel en wendbaar te zijn.”
3. De panfluit wordt ten onrechte vaak geassocieerd met zoete en zwoele muziek.
„Daar ben ik het wel mee eens. Het instrument kan ontzettend veel meer dan een zoete melodie laten horen die met veel vibrato en een hese klank wordt gespeeld. Dat gebeurt vaak om het gebrek aan techniek te verbloemen.
Wat je met een panfluit allemaal kunt, laat iemand als Matthijs Koene zien. Hij speelt vaak nieuwe muziek. Technisch is dat ontzettend knap. Je kunt klassieke muziek van Bach of Brahms ook prima op de panfluit spelen. Dan klinkt het niet zoet en zwoel.
Wel gaat het om een instrument waarop je moet blazen. Dat ligt dus sowieso dicht bij je eigen gevoel en emotie. Als je dan ook nog rustig en laag speelt, dan raakt het snel een gevoelige snaar. Maar goed spelen in het lage register is vakmanschap. Dat is weer een andere techniek dan wanneer je vrolijk, lichtvoetig en virtuoos speelt.”
4. Het is lastig om aan goede panfluitmuziek te komen.

„Dat vind ik wel meevallen. Het vraagt wat creativiteit. Want je moet in veel gevallen bestaande muziek omwerken zodat je die op de panfluit kunt spelen. Vioolmuziek bijvoorbeeld is vaak heel geschikt, omdat het bereik van de instrumenten erg overeenkomt.
Veel klassieke muziek is geschikt voor de panfluit; dan moet je zo’n stuk vaak wel transponeren naar een andere toonsoort. Voor mijn D-examen heb ik bijvoorbeeld het fluitconcert ”La tempesta di mare” van Vivaldi gespeeld. Dat was hard studeren, maar het was haalbaar, ook al werden er in de tijd van Vivaldi waarschijnlijk geen panfluiten gebruikt.
Moderne muziek wordt er overigens wel geschreven voor mijn instrument, maar daar houd ik niet zo van. Ik zie de structuren daarvan vaak niet zo goed. En dan heb je de folkloristische muziek uit Oost-Europese landen. Leuk om te spelen. Maar ik word het meest blij van verschillende stijlen; daarom kies ik graag voor een mix.”
5. Vanwege de panfluiten die ik bespeel heb ik een bijzondere band met Roemenië.
„Nee, dat niet. Het staat wel op mijn wensenlijstje om nog eens naar Roemenië te gaan, maar ik heb geen speciale band met het land. Wel heb ik contact met de bouwer van Preda-panfluiten; die zou ik daar weleens willen ontmoeten. Roemeense panfluitmuziek is trouwens ontzettende folkloristisch; die hoor je daar vaak op straat, tijdens volksfeesten. Daar moet je wel van houden.”
6. Ik sta niet graag in de schijnwerpers.
„Het is dubbel. Eigenlijk blijf ik graag op de achtergrond. Maar toch sta ik regelmatig op een podium, omdat ik samen met anderen muziek wil maken. Het hoort erbij, die belangstelling, maar het schuurt wel, vind ik. Tijdens zo’n concert zou het om de Kunstenaar met een hoofdletter moeten gaan, God moet de eer krijgen. Maar tegelijk staat de mens centraal. Vaak wordt er aan het eind geapplaudisseerd en word je geacht te buigen. Daar ervaar ik altijd wel een stukje ongemak bij. Nee, ik ga dan niet omhoog wijzen; daar ben ik te nuchter voor.
Ik geef nu zo’n twintig jaar uitvoeringen, dus het begint wel te wennen. Ik heb altijd wel een gezonde spanning, maar gelukkig niet zodanig dat het me belemmert. Dat zal met de adrenaline te maken hebben.”
7. De muziekgroep Take Five voelt voor mij als een familie.
„Ja, Take Five is een heel hechte club. Klarinettist Peter Koetsveld, violist Annette Jumelet, pianist Jan Peter Teeuw, organist Marien Stouten en ik: we zijn heel verschillend, qua kerkelijke achtergronden en muzieksmaken. Maar we kunnen erg goed met elkaar opschieten. De samenwerking ontstond twaalf jaar geleden, we hadden allemaal een lijntje met Marien. Hij had het idee om samen een cd te maken. We hadden niet eerder samen gespeeld. De cd-opname was het eerste moment dat we met z’n vijven bij elkaar kwamen. Maar het klikte meteen, we voelden elkaar heel goed aan.
Inmiddels hebben we vijf cd’s gemaakt en geven ieder jaar een aantal concerten. Begin april stonden we nog in het Dolfinarium, tijdens de jubileumuitzending van Terdege Live.
Samen spelen is ontzettend leuk en gezellig; het gaat eigenlijk vanzelf. Het is ook een unieke combinatie die we hebben: klarinet, viool, panfluit, piano, orgel. In principe spelen we alles: geestelijk repertoire, klassiek. Jan Peter schrijft vaak de arrangementen. Er kan heel veel.
Het leuke is dat mijn dochters van 8 en 9 fan van Take Five zijn. Het is een feestje als ze mee mogen naar een concert.”
In Staccato reageren musici op een aantal stellingen.