De afsluiting en gedeeltelijke inpoldering van de Zuiderzee heeft een enorme stimulans gegeven aan de land- en tuinbouw in Nederland. De vier polders leverden tienduizenden hectares vruchtbare landbouwgrond op. Bovendien zorgde het verkassen van duizenden boeren naar het ”nieuwe land” ervoor dat er op het ”oude land” ruimte kwam voor ruilverkaveling en de daarmee gepaard gaande modernisering.
Jaap Naaktgeboren (73) is boer in ruste in Tollebeek, een dorpje tussen Emmeloord en Urk. Hij is nog vrijwel dagelijks te vinden op het akkerbouwbedrijf van zijn zoon André. „Ik kan niet stilzitten”, lacht hij, terwijl hij in een van de schuren bezig is met het sorteren van een partij pootaardappelen.
Pootaardappelen worden hier in de Noordoostpolder –op de vroegere zeebodem– veel geteeld, op de akkers van de familie Naaktgeboren en van honderden collega-boeren. Ook bedrijven die zich bezighouden met de ontwikkeling van nieuwe rassen en met de handel en export van (poot)-aardappelen zijn in de polder gevestigd. Hoogwaardig pootgoed vindt zijn weg naar landen in Europa, Noord-Afrika en het Midden-Oosten. Niet voor niets presenteert de Noordoostpolder, met centrale plaats Emmeloord voorop, zich graag als hét aardappelcentrum van de wereld.
Met evenveel recht zou je de polder een tulpencentrum kunnen noemen. In april en mei zullen duizenden toeristen weer de traditionele tulpenroute rijden. Die voert hen langs zo’n 1500 hectare bloeiende bollen in de meest fantastische kleuren. De Noordoostpolder steekt hiermee de aloude Bollenstreek achter de Zuid- en Noord-Hollandse duinen naar de kroon.
Een derde belangrijk polderproduct is de ui. Waar dit gewas vroeger vooral in Zeeland werd verbouwd, heeft de Noordoostpolder zich ontwikkeld tot het tweede teeltgebied van Nederland. Het gewas doet het goed op de vruchtbare lichte kleigrond, maar de opkomst ervan is mede te danken aan de Zeeuwse boeren die zich in de jaren 40 en 50 in de polder vestigden.
Ruimte
Het is zomaar een greep uit de geweldige economische impuls die de gedeeltelijke drooglegging van de Zuiderzee voor Nederland heeft betekend. De vier polders leverden 165.000 hectare nieuw land op: vruchtbare landbouwgrond maar ook ruimte voor de bouw van nieuwe steden als Lelystad en Almere, voor recreatie en voor natuurontwikkeling.
Waar die laatste functies in Oostelijk en vooral Zuidelijk Flevoland heel belangrijk zijn, hebben de Wieringermeer en de Noordoostpolder tot op de dag van vandaag vooral een agrarisch karakter.
De boerderij waar André Naaktgeboren nu boert, werd in 1957 betrokken door Jaaps ouders en hun vijf kinderen. Ze kwamen uit ’s-Gravendeel. De Hoeksche Waard had fors te lijden gehad van de watersnood van 1953. „Onze boerderij stond midden in het dorp. Er had 2 meter water in gestaan. Een deel van ons land was weggespoeld, dat lag achter een doorgebroken dijk”, herinnert Jaap Naaktgeboren zich.
Toen de gemeente grond nodig had voor de ontwikkeling van een industrieterrein, besloot zijn vader te solliciteren naar een boerderij in de Noordoostpolder, die in die jaren in cultuur werd gebracht. Met succes: hij kwam door de strenge selectieprocedure en kreeg een gemengd bedrijf (akkerbouw plus melkveehouderij) toegewezen.
Ze waren allemaal erg blij, vertelt Naaktgeboren. „Vader vond het alleen jammer dat hij het nieuwe bedrijf moest pachten. In de Hoeksche Waard had hij de grond in eigendom gehad, maar de staat wilde de grond in de Noordoostpolder destijds niet verkopen.”
Saamhorigheid
De familie noemde hun nieuwe boerderij Bonaventura. Dat betekent goede verwachting. Het zegt iets over de mentaliteit van de eerste polderbewoners. Naaktgeboren: „Het was pionieren. Ik vind dat nog steeds schitterend. Met hard aanpakken werd er iets moois opgebouwd. De saamhorigheid onder de eerste polderbewoners was groot. Iedereen zette zich in voor de samenleving. In je eentje kun je nu eenmaal geen school, kerk of vereniging opzetten.”
In de nieuwe polder was het prima boeren: vruchtbare grond, een goede waterhuishouding en een optimale verkaveling. „Al onze 24 hectare grond lag in één blok bij de boerderij. Heel anders dan in de Hoeksche Waard, daar hadden we op vijf plekken land en lag het dichtstbijzijnde perceel 1,5 kilometer van de boerderij”, vertelt de boer.
De eerste generatie polderboeren teelde de toen gangbare gewassen zoals suikerbieten, aardappelen, diverse soorten graan zoals haver, gerst en tarwe. Sommigen namen gewassen mee uit de streek waar ze vandaan kwamen. „De Zeeuwen waren aanvankelijk de enigen die uien teelden, tegenwoordig doet vrijwel iedereen dat. Zelf hebben we nog een tijd vlas geteeld, net als in ’s-Gravendeel: dat was vroeger een vlasdorp. Maar toen de Russische markt instortte, was het afgelopen. Ik was er niet rouwig om want het was een erg bewerkelijk gewas.”
In de loop van zestig jaar kwamen er nieuwe gewassen bij, zoals diverse soorten bloembollen en groenten. Boeren gingen zich specialiseren –de familie Naaktgeboren nam bijvoorbeeld afscheid van de melkkoeien– en de schaalvergroting zette in hoog tempo door. Met de boeren vestigden zich toeleveranciers, mechanisatiebedrijven en handelsondernemingen in de polder. Ook richtten boeren verkoopcoöperaties op. Kortom, er ontstond een complete agrarische infrastructuur.
Met die infrastructuur staat en valt het succes van de land- en tuinbouw, weet Naaktgeboren. „Hier is alles goed geregeld, daardoor hebben we als Nederland zo’n sterke positie met onze agrarische export. Onlangs was de minister van Landbouw van Albanië hier op bezoek. In dat land is geschikte grond beschikbaar maar verder is er nog niks.”
Schaalvergroting
In de jaren 40 en 50 zijn er in de Noordoostpolder in totaal zo’n 1800 bedrijven uitgegeven, meest akkerbouwbedrijven maar ook gemengde bedrijven (akkerbouw en melkvee), fruitteeltbedrijven en groentekwekerijen. Van die 1800 zijn er anno 2018 nog zo’n 500 over, schat Naaktgeboren. Dat is vooral het gevolg van schaalvergroting: van boeren die stopten werd het land door collega’s bij hun eigen bedrijf getrokken. „Vroeger nam je de pet af voor een 48 bunderboer, tegenwoordig is die oppervlakte alweer aan de kleine kant”, zegt Naaktgeboren.
Boerenarbeiders –ooit hoorde er bij alle grotere boerderijen een arbeiderswoning– zijn er nagenoeg niet meer. De meeste boeren doen het werk alleen of samen met hun zoon(s), waarbij ze in piektijden zoals de oogstperiode soms de loonwerker inschakelen. André Naaktgeboren bewerkt met hulp van zijn vader Jaap tegenwoordig 57 hectare grond. „En dan zijn er soms dagen dat we niets hoeven te doen. Onvoorstelbaar”, zegt Jaap Naaktgeboren.
Het optimisme uit de begintijd is de boer altijd bijgebleven. Hij ziet de toekomst van de landbouw in de Noordoostpolder op zichzelf zonnig in. Eén bedreiging ziet hij wel en dat is het nog altijd „veel te grote” aandeel pachtgrond. Anders dan vroeger verkoopt de overheid vrijkomende pachtgrond niet, maar biedt die opnieuw in pacht aan en wel aan de hoogste bieder. Een koerswijziging die het volgens Naaktgeboren voor boeren moeilijk maakt hun bedrijf te vergroten. „Als er wat te koop komt, duikt iedereen erop. Dit beleid drijft de grondprijs op. Voor jonge boeren is uitbreiding bijna niet meer te doen.”
Naaktgeboren is trots op het gebied waar hij zestig jaar geleden met zijn ouders naartoe verhuisde. Hij was er lange tijd actief in maatschappelijke organisaties, waaronder de toenmalige christelijke boerenbond CBTB. Ook was hij 28 jaar bestuurder van het waterschap. Tegenwoordig is hij voorzitter van het tiendorpenoverleg, een overlegorgaan dat namens de kleinere polderdorpen van tijd tot tijd met het in Emmeloord zetelende gemeentebestuur overlegt. En af en toe gaat hij als gids met een bus toeristen op pad voor een poldertour.
De Zuiderzeewet werd honderd jaar geleden aangenomen. Dit is het slot van een serie van vier artikelen over deze wet.
Het grootlandbouwbedrijf
Het was decennialang de grootste boer van West-Europa: het grootlandbouwbedrijf van de Rijksdienst voor de IJsselmeerpolders (RIJP, tot 1962 Directie Wieringermeer geheten). Het bedrijf had tot taak drooggevallen poldergrond te ontginnen en geschikt te maken voor de landbouw. Na enkele jaren werd die grond uitgegeven aan boeren of bestemd voor bebossing, aanleg van recreatie- en natuurterreinen of de bouw van steden en dorpen. Daardoor ‘wandelde’ het landbouwbedrijf door de polders heen, totdat het in 1996 werd opgeheven. Op dat moment had het nog 3700 hectare grond in beheer. De exploitatie daarvan werd in een nieuwe stichting ondergebracht. Zijn grootste omvang bereikte het grootlandbouwbedrijf in 1949, toen er een achterstand was met de verpachting: 30.000 hectare.
Vier polders
De Zuiderzeewet uit 1918 voorzag in de afsluiting en gedeeltelijke drooglegging van de Zuiderzee. Aanleiding om het werk na decennia van plannen maken ter hand te nemen waren de Zuiderzeevloed van 1916 en de voedselschaarste in Nederland tijdens de Eerste Wereldoorlog (1914-1918). Het project had dan ook twee hoofddoelen: vergroting van de veiligheid in het Zuiderzeegebied en het verkrijgen van nieuw land om de voedselproductie te vergroten. Maar ook verbetering van de waterafvoer in een groot deel van Nederland, terugdringing van de verzilting en het verkrijgen van kortere verbindingen tussen de verschillende delen van het land waren belangrijke doelen.
In totaal leverden de inpolderingen 165.000 hectare (1650 vierkante kilometer) nieuw land op, waardoor het Nederlandse grondgebied met zo’n 5 procent toenam. De eerste polders, de in 1930 drooggevallen Wieringermeer en de Noordoostpolder (1942), hebben tot vandaag een overwegend agrarisch karakter. Oostelijk Flevoland (1957) en Zuidelijk Flevoland (1968) liggen dichter bij de Randstad en hebben daarom andere belangrijke functies gekregen. Lelystad en vooral Almere zijn uitgegroeid tot grote steden. Er werden grote natuurgebieden aangelegd, waarvan de Oostvaardersplassen het bekendst zijn.
In het begin van de jaren negentig werd ruim driekwart van de bodem in de vier polders gebruikt voor landbouwdoeleinden, meldde statistiekbureau CBS eerder deze maand. In 2012 was dat teruggelopen tot 73 procent, wat nog altijd 6 procent meer was dan gemiddeld in Nederland.
Aanvankelijk konden boeren de grond niet kopen maar alleen pachten van de overheid. Er waren twee vormen van pacht: normale pacht en erfpacht. Een pachtcontract had een eerste looptijd van twaalf jaar, die daarna telkens met zes jaar kon worden verlengd. De staat zorgde voor de bouw van de boerderij. Bij erfpacht pacht de boer alleen de grond; de gebouwen heeft hij in eigendom. De looptijd van erfpacht varieert van veertig jaar tot onbepaalde tijd (”eeuwigdurend”). Later werden boeren en tuinders ook in de gelegenheid gesteld hun grond te kopen.