De Amerikaanse autofabrikant Henry Ford kreeg in juli 1938 uit handen van de Duitse consul het Grootkruis van de Duitse Adelaar. De reden? Hitler had veel van Ford had geleerd als het ging om zijn visie op de Joden.
Het was Baldur von Schirach, tot 1940 de Duitse leider van de Hitler Jugend en daarna stadhouder van de nazi’s in Wenen, die tijdens het proces te Neurenberg vertelde onder invloed van Henry Ford ‘bekeerd’ te zijn tot het antisemitisme. „Beslissend voor mij en mijn kameraden om voor het antisemitisme te kiezen was het lezen van het boek ”The international Jew” van Henry Ford. Ik las het en werd op slag antisemiet. We zagen in Ford de geslaagde zakenman die ook voorstander was van een nieuwe sociale politiek.” Baldur von Schirach was medeverantwoordelijk voor de deportatie van 185.000 Joden vanuit Oostenrijk naar vernietigingskampen.
Von Schirach stond niet alleen. Hitler gaf in zijn boek ”Mein Kampf” aan waardering te hebben voor Henry Ford. Hij prees hem omdat hij „zijn rug recht wist te houden tegen het woeden van de Joden.” Op een kast in de werkkamer van Hitler stond een portret van de Amerikaanse autofabrikant. Ford was voor hem een „inspirerende figuur.”
Wie spreekt over het antisemitisme in de Verenigde Staten van Amerika kan niet om Henry Ford heen. De welgestelde zakenman, die in de jaren twintig zelfs werd genoemd als mogelijke presidentskandidaat, heeft ten opzichte van de Joden een uiterst merkwaardige rol gespeeld. Terwijl in zijn fabriek, als een van de eerste grote Amerikaanse bedrijven, niet-blanken en Joden gelijke kansen kregen ten opzichte van blanke werknemers, was hij als uitgever van de weekkrant The Dearborn Independent (700.000 lezers) degene die instemde met het verschijnen van een bijna oneindig lange reeks artikelen tegen de Joden. De korte inhoud van de serie die enkele jaren achtereen verscheen, was: Er is sprake van een Joodse samenzwering die erop is gericht de westerse samenleving te ontwrichten. Weliswaar schreef Ford deze artikelen niet zelf, maar zijn naam stond wel als auteur vermeld.
Het is niet aannemelijk, zoals enkele juristen later beweerden, dat Ford van niets wist. Hij was immers eigenaar en financier van de weekkrant en hij zorgde ervoor dat deze via het netwerk van de Forddealers in Amerika werd verspreid. Bovendien was Ford het die in 1927 persoonlijk besloot de uitgave van deze krant te stoppen toen er een rechtszaak tegen The Dearborn Independent werd gestart. Kortom, een zo opvallende serie artikelen kon niet zonder zijn medeweten worden gepubliceerd.
De artikelen raakten in Duitsland bekend nadat ze eerst in Amerika waren gebundeld in vier boeken met de serienaam ”The International Jew”. De Duitse uitgever Theodor Fritsch gaf deze in vertaling uit. Dat legde hem geen windeieren. De boeken waren min of meer verplichte kost voor degenen die in nazi-Duitsland hogerop wilden komen.
Weliswaar was Henry Ford een prominent vertolker van antisemitisme, maar hij was in de eerste helft van de twintigste eeuw niet de enige Amerikaan die zijn zorgen uitsprak over de (vermeende) Joodse samenzwering. Die was te vinden bij een aanzienlijk deel van de elite. Deze gunde de Joden feitelijk geen plaats in hun maatschappij.
Dat was eigenlijk in strijd met het oorspronkelijk ideaal van de stichters van Amerika. Die wilden een samenleving waarin ieder schepsel kon leven. Zij gingen uit van de gedachte dat alle mensen gelijk geschapen waren en daarom dezelfde rechter moesten hebben. En anders dan bij de niet-blanken was er niemand die de Jood zag als een lagere mensensoort. Vrijwel vanaf het begin van het verblijf van blanken in Amerika was ook bepaald dat er voor Joden binnen de VS ruimte moest zijn. Toen de directeur-generaal van Nieuw-Nederland, Peter Stuyvesant, midden 17e eeuw probeerde Joden buiten de deur te houden, stak zijn baas –de West-Indische Compagnie– daar een stokje voor.
Pas aan het einde van de 19e eeuw waren er in Amerika voor het eerst op grotere schaal antisemitische geluiden te horen. Er werd geklaagd over de macht van Joodse bankiers zoals als de Goldmans, de Lehmans en de Seligmans. In 1877 weigerde een gerenommeerd hotel bankier Joseph Seligman logies. De geldbaas stapte daarop naar de pers, in de hoop dat het hotel aan de schandpaal werd genageld. Het tegendeel gebeurde. De media-aandacht leidde tot een hype: een groot aantal hotels, restaurants en andere uitgaansgelegenheden plaatste het bordje ”No Jews admitted”, Joden niet toegelaten.
Was het antisemitisme in de VS aanvankelijk gericht tegen de macht van het geld, rond 1900 keerde het zich ook tegen de toevloed van de armen. Vanwege de opkomende Jodenhaat in Oost-Europa zochten veel Jiddischsprekende Joden uit Polen en Rusland een goed heenkomen naar Amerika. Daar wachtte hun bepaald geen warm welkom. Mede omdat ze geen geld hadden om naar het lonkende westen van de VS te reizen, vestigden deze groepen Joden zich in de steden aan de oostkust, waar ze jarenlang een zwaar en moeilijk bestaan leidden in verpauperde, donkere stadwijken. Meer dan eens zat de gevreesde Ku Klux Klan hen op de hielen. Zelfs door de meer welgestelde Joden die al langer in Amerika woonden werden deze arme Joden met de nek aangekeken.
Begin 20e eeuw nam in Amerikaanse intellectuele en welgestelde kringen het verzet tegen de invloed van Joden verder toe. Sprekend voorbeeld was de benoeming in 1916 van de Jood Louis Brandeis tot lid van het hooggerechtshof. Zijn benoemingsprocedure duurde vier maanden, zeker in die tijd uitzonderlijk lang. Deels had dit ermee te maken dat Brandeis zich enkele jaren eerder met succes had verzet tegen een poging van de machtige zakenman en bankier J. P. Morgan om een monopolie op het spoorwegennet te verwerven. Maar voor een belangrijker deel was het verzet tegen zijn benoeming ingegeven door antisemitische motieven. Er werden allerlei bezwaren tegen Brandeis gezocht. En toen hij eenmaal was benoemd wilde geen van de acht overige rechters naast hem aan de vergadertafel of in de rechtbank zitten.
Echte anti-Joodse acties waren er tot 1900 slechts incidenteel. Dat veranderde nadien snel. In 1915 werd in de zuidelijke staat Georgia de Joodse zakenman Leo Frank gelyncht. Hij was in 1913 veroordeeld vanwege de moord op een 13-jarig meisje. De nationale pers had de rechtszaak een schending van de rechtsorde genoemd, hetgeen de antisemitische gevoelens bij het grote publiek juist aanwakkerde. Nadat het hooggerechtshof in april 1915 het hoger beroep van Frank had afgewezen, werd hij augustus 1915 ontvoerd uit de gevangenis en na een nachtelijke tocht van 175 mijl in de plaats Marietta (Georgia) door een woedende volksmenigte aan een eik opgehangen. Het was niet de enige lynchpartij waarbij Joden het slachtoffer waren.
Het antisemitisme kreeg in de VS een krachtige impuls toen in 1929 de grote economische crisis uitbrak. Alle ellende werd aan de Joden toegeschreven. Synagoges werden beklad met hakenkruisen, Joodse winkels soms geplunderd en in verenigingen was voor Joden geen plaats.
Veel kwaad deed de uiterst populaire rooms-katholieke radioprediker Charles Coughlin. In zijn hoogtijdagen had hij 40 miljoen luisteraars. Zijn toespraken leidden in grote steden soms tot rally’s tegen de Joden, waarbij de autoriteiten niet zelden slechts toekeken. In dat klimaat pasten ook de maatregelen, eind jaren dertig, om de immigratie van Joden uit Duitsland tot een minimum te beperken.
De verandering van deze anti-Joodse sfeer kwam eigenlijk pas enigermate na de Tweede Wereldoorlog, toen de Duitse gruwelen jegens de Joden bekend raakten. Weliswaar verschenen de eerste artikelen over de Holocaust al in 1942 in Amerikaanse media, maar ze kregen slechts een plaats in de uithoeken van kranten. Zo stond het allereerste bericht over de massamoord in The Boston Globe op pagina 12 onderin.
Pas na de geallieerde overwinning in 1945 verschenen de grotere gruwelverhalen en de dramatische foto’s in Amerikaanse kranten. Dat bracht een schok teweeg. Toen Henry Ford deze beelden zag, was hij zo van slag dat een beroerte hem trof. „Zo heb ik het niet bedoeld. Dat heb ik niet gewild”, was zijn weerwoord kort nadien.