Forum 6 januari 2001

Geschrift geeft blijk van gezond trinitarisch denken

SoW-rapport is niet modern

De theologe drs. Martie Dieperink meent dat in het SoW-rapport over de verzoening „het hart uit het Evangelie wordt weggesneden”. Ze schreef dit vorige week in een bijdrage op de opiniepagina. Hoewel dr. G. van den Brink ook zijn kritische punten heeft, vindt hij echter dat Dieperink op diverse plaatsen geen recht doet aan het rapport.

Het SoW-rapport over de verzoening heeft in orthodox-christelijk Nederland uiteenlopende reacties opgeroepen. Positief in hun oordeel -hoewel zeker niet kritiekloos- waren onder meer de christelijke gereformeerde prof. dr. J. W. Maris en de commentator van het RD. De redactie van het Nederlands Dagblad (ND) reageerde toen de inkt van het rapport nog maar nauwelijks droog was, veel negatiever.

Toen ondergetekende als recensent het rapport vervolgens juist als belangrijk en waardevol omschreef, werd aan diverse andere auteurs gevraagd eveneens hun licht op de zaak te werpen. Uiteindelijk trok het ND de conclusie dat allerlei uitdrukkingen in het rapport op z'n minst dubbelzinnig zijn. Toen ik daarop voorstelde dat men die dubbelzinnigheden dan eens door middel van een interview aan hoofdopsteller prof. Muis zou voorleggen om zodoende meer helderheid te verkrijgen, meende men dit niet te kunnen doen, aangezien men dan te veel aandacht aan de zaak zou besteden...

Kortom, het lijkt erop dat sommigen liever ook niet wíllen dat uit de koker van de SoW-kerken iets goeds komt. Een slecht rapport had ons immers nieuwe munitie geleverd in de strijd tegen het SoW-proces of ons gesteund in de overtuiging dat uit dit proces alleen maar een valse kerk kan voortkomen. Maar een slecht rapport is het niet geworden. Integendeel, wat eigenlijk niemand verwacht had, bleek toch waar: de opvattingen van Kuitert en Den Heyer werden lijnrecht weersproken. En dat niet maar in de marge, nee de hele hoofdlijn van het rapport was erop gericht de opvattingen van Kuitert en Den Heyer te weerleggen.

Toch blijven ook na aanvaarding van het rapport krachtige tegenstemmen klinken. Zo betoogde drs. Martie Dieperink in deze krant dat het rapport op diverse punten het klassieke belijden tegenspreekt. Zij meent zelfs dat „het hart uit het Evangelie wordt weggesneden”, en acht het dan ook onbegrijpelijk dat er van orthodoxe zijde geen „luid protest” tegen het rapport is gekomen.

Ik meen echter dat zij op diverse plaatsen eenvoudig geen recht doet aan het rapport, en ga daarom wat dieper op haar bijdrage in. Ik teken daarbij uitdrukkelijk aan me niet als verdediger van het rapport te willen opwerpen. Daarvoor staan er te veel dingen in waar ook ik grote vragen bij heb. Die kritische vragen zijn door mij en anderen van meet af aan trouwens ook verwoord.

Argwaan
Een eerste punt waar Dieperink (en zij was niet de enige) over valt, is de wijze waarop het rapport spreekt over Jezus' Godheid. Inderdaad is daar kritiek op mogelijk. Die betreft dan met name het stilzwijgen over de belijdenis van Constantinopel/Nicea aangaande de „wezenseenheid” van de Vader en de Zoon. Het is jammer dat het rapport deze aanduiding niet heeft overgenomen. Nu blijft voortdurend (zo blijkt ook uit de reactie van Dieperink) de argwaan op de loer liggen dat men ondanks alle mooie woorden over het Zoonschap van Jezus Hem ten diepste toch als een mens blijft zien. De kerkvader Irenaeus schijnt al gezegd te hebben dat ketters mensen zijn die dezelfde woorden gebruiken „als wij”, maar er iets anders mee bedoelen... Daarvan verdenkt Dieperink het rapport begrijpelijkerwijs ook.

Toch is dat in dit geval onterecht. Want het rapport tekent Jezus wel degelijk geheel volgens het klassieke belijden als God en mens. Het wil zelfs bereiken dat we hier inderdaad met twee woorden blijven spreken. We moeten ons er door Kuitert c.s. niet toe laten verleiden van de weeromstuit het waarachtig menszijn van Christus te miskennen. Vandaar dat het rapport ook allerlei uitspraken bevat die op dat menszijn van Jezus betrekking hebben. Zo schrijft men bijvoorbeeld (in aansluiting op 1 Korinthe 15) dat Christus deelt in Gods koninklijke heerschappij.

Dieperink geeft daar dan het volgende kritisch bedoelde commentaar bij: „Op deze wijze kun je Jezus als mens beschouwen, want ook als mensen kunnen we delen in Gods heerschappij.” Welnu, dat is zo. Maar wat is daar mis mee? Ik mag aannemen dat Dieperink Jezus toch ook als mens beschouwt? Het zou een oude ketterij zijn dat niet te doen! Het rapport tekent hier één van de facetten van dit menszijn van Jezus uit. En terecht, want wat is juist dat waarachtig menszijn van Jezus troostrijk!

Niet onduidelijk
De vraag waar het om draait, is natuurlijk of Jezus voor ons alléén maar mens is, of tegelijkertijd ook God geopenbaard in het vlees. Op die vraag is het antwoord van het rapport niet onduidelijk. Laat ik in dit verband één zin citeren, die ik in de kritieken tot dusver niet ben tegengekomen, maar die toch bepaald ondubbelzinnig mag heten: „In de lijn van Johannes en de traditie van de kerk belijden wij, dat God de Zoon mens geworden is.” We moeten er dan op letten dat hier over Jezus niet gesproken wordt als Zoon van God (aan die uitdrukking geven moderne theologen inderdaad alle mogelijke invullingen), maar als „God de Zoon”. En die laatste uitdrukking zal men bij moderne theologen niet aantreffen. Want die kan alleen trinitarisch verstaan worden. ”God de Zoon” veronderstelt dat Jezus de tweede persoon van de Drie-eenheid is naast God de Vader en God de Heilige Geest.

Het is dan ook onjuist wanneer Dieperink stelt dat prof. Muis „geen weet meer heeft van een Drie-enige God”. Ik begrijp ook niet waar zij dat op baseert. Ze verwijst ervoor naar de toelichting die Muis ter synode gaf op de zinsnede „Jezus ”is” niet God.” Muis bedoelde daarmee naar zijn zeggen, dat je niet zomaar een isgelijkteken kunt zetten tussen Jezus en God. Want als je dat zou doen, zou je moeten zeggen dat toen Jezus op aarde was, God ook op aarde was en niet meer in de hemel. Maar dat is onjuist. Op deze wijze verzet Muis zich tegen hedendaagse theologen als J. Moltmann en A. van de Beek, die er soms toe neigen God helemaal in Jezus op te laten gaan. Aan het kruis zou dan bijvoorbeeld niet slechts Jezus maar ook Gód in doodsnood zijn geweest.

Hiertegenover geeft Muis blijk van een gezond trinitarisch denken, wanneer hij God de Zoon nadrukkelijk onderscheidt van God de Vader. De eerste kwam in het menselijk vlees op aarde, de tweede bleef in de hemel. Muis blijkt dus juist wél weet te hebben van een Drie-enig God, en maakt zich tegenover anderen sterk voor voldoende „trinitarische spreiding.”

Geen minidogmatiekje
Opmerkelijk is in dit verband dat het voor ds. G. Boer indertijd een breekpunt was dat in een eerder synodaal rapport over de verzoening de éígenheid van Vader, Zoon en Heilige Geest niet voldoende gehonoreerd werd. Dat kan men van het huidige rapport dus niet zeggen. Zoals ook andere kwesties die ds. Boer indertijd noopten tot zijn minderheidsrapport (bijvoorbeeld het ontbreken van verwijzingen naar de belijdenis van de kerk) voor het huidige rapport niet opgaan.

Dan wordt in het rapport volgens Dieperink veel ongenoemd gelaten dan wel tot metafoor verklaard. „Zondeval, erfzonde, hemel en hel, en maagdelijke geboorte komen niet eens meer ter sprake. De duivel, het kruis en verlossing door het bloed, dat alles wordt (...) tot metafoor gemaakt.” Wat het eerste betreft: het rapport is geen minidogmatiekje waarin het over alles gaat. Het wil slechts antwoord geven op twee vragen: wie is Jezus Christus voor ons, en hoe verzoent Hij ons met God? Het is dan ook niet terecht wanneer we daar buitenom van alles „missen.”

Wat het tweede betreft: het kruis wordt in het rapport voluit letterlijk genomen. Ik begrijp dus niet waar Dieperink hier op doelt. De uitspraken over de duivel zijn inderdaad voor tweeërlei uitleg vatbaar, en dat betreur ik met haar. Ten aanzien van de „verzoening door het bloed” merkt het rapport op dat het niet de vloeistof bloed is die dankzij haar chemische samenstelling onze zonden wegwast. Dát wordt als magisch denken afgewezen. Dat wil echter niet zeggen dat er dus geen werkelijkheid aan deze zegswijze beantwoordt. Het gaat hier om de werkelijkheid dat we dankzij het feit dat Jezus Zijn bloed (= leven) gaf, met God verzoend kunnen worden. Dat acht het rapport bepaald géén magisch denken. Heel het hoofdstuk over metaforen is trouwens gericht tegen de wijze waarop Den Heijer c.s. de werkelijkheid van de verzoening menen te kunnen laten vervluchtigen. Ik kan dus onmogelijk inzien waarom Dieperink in dit verband het rapport als „lasterlijk” bestempelt.

Slordig lezen
Nog een laatste voorbeeld van slordig lezen. Voortdurend poogt het rapport klassieke formuleringen zorgvuldig uit te leggen. Het komt er immers op aan, zo stelt men, „dat wij dergelijke termen en zegswijzen goed verstaan” (p. 9). Dieperink tekent dan aan: „Hier komt de aap uit de mouw. De schrijver relativeert het belang van klassieke formuleringen.” Zodat hij uiteindelijk „in wezen het klassieke belijden verlaat.”

Maar dat is veel te kort door de bocht. Het enige wat er staat is dat het belangrijk is om de klassieke formuleringen goed te verstaan. En wie kan dat nu ontkennen? Dat daarbij ook nieuwe beelden en eigentijdse voorbeelden gebruikt worden, lijkt me iets waar dominees zondag aan zondag mee bezig zijn.

Kortom, al heb ik ook vragen bij het rapport (wellicht nog méér dan Dieperink, bijvoorbeeld over de interpretatie van de Catechismus!), ik kan haar boude conclusies echt niet meemaken.

Zie ook:
Van heilsgebeuren tot metafoor

Grote verbazing en een nare bijsmaak

Commentaar
(4 december 2000)

Heldere taal over de verzoening