Forum28 december 2000

Grote verbazing en
een nare bijsmaak

Grote verbazing en een nare bijsmaak. Die twee dingen blijven over na lezing van het Commentaar in 'ons RD' d.d. 4 december.

De openingszin luidt: „Slechts vijf van de circa 170 leden van de gemeenschappelijke synode van de NHK, de GK en de ELK stemden tegen het rapport ”Jezus Christus, onze Heer en Verlosser”. Zo'n uitslag vormt het bewijs van brede waardering voor het geschrift over christologie en verzoening. Terecht.”

Dat laatste woord blijft haken. „Terecht.” Een positieve toonzetting in het RD voor een typisch SoW-rapport. Is het omdat de genoemde kerken zich fors te weer stellen tegen de dwalingen van Kuitert en Den Heyer? Mis. Hetzelfde commentaar moet melden hoe dr. B. Plaisier (in zijn functie van secretaris SoW-kerken) uitlegt: „We willen met het rapport geen grenzen trekken, maar juist verbindingen leggen.”

Vanwaar dan de waarderende insteek? Is het om de eenduidige uitleg die de opsteller ten beste gaf? Het RD-verslag van 2 december vermeldt: „Prof. dr. J. Muis, de opsteller van het synodale geschrift, legde uit dat hij met de zinsnede: „Jezus is niet God” bedoelt dat er geen getalsmatige identiteit is... Duidelijkheid kan ik er niet over verschaffen. We praten over een wonder. Als je zegt: „Jezus is God. Hij is almachtig, alwetend, alomtegenwoordig, kun je volgens hem de evangeliën niet meer lezen zoals ze er staan... De godheid van Jezus is niet met historische zekerheid vast te stellen. Het tegendeel evenmin, maar er zijn aanwijzingen, dat Hij Zijn Messiaanse opdracht heeft beseft.”

Onzes inziens –ik schrijf mede namens de collegae Kleiberg (Veenendaal) en Kaars (Papendrecht)– wordt hier bewust een rookgordijn opgehangen om ruimte te geven aan de gedachte reeds door Arius uitgesproken: „Jezus is niet de eeuwige Zoon van God.”

In elk geval is gesteld dat het rapport geen grenzen wil stellen, dat is: geen dwalingen uitsluit. Is het verwonderlijk dat zo velen instemming betuigen met een rapport, dat bijgezet wordt in de serie „synode-uitspraken, waarmee men de belijdenis zelve anders interpreteert dan zoals zij zelf stellig beweert?” De triosynode heeft dus met een nieuw stuk belijden afstand genomen van de oude belijdenis. De uitleg van dr. Muis is in strijd met de belijdenis onzer vaderen. Bewijst het RD zijn eigen principes een dienst door mee te applaudisseren in het koor van de „brede waardering voor het rapport?” Licht zij haar lezers goed voor?

Ds. A. Vlietstra