Forum 28 december 2000

SoW-rapport spreekt klassieke belijden tegen

Van heilsgebeuren
tot metafoor

Het is onbegrijpelijk dat van orthodoxe zijde geen luid protest is gekomen tegen het onlangs verschenen rapport van de SoW-kerken over de verzoening, vindt drs. M. Dieperink. Volgens haar sluit het rapport, dat op 1 december door de triosynode is aanvaard, op het eerste gezicht inderdaad aan bij bijbelse noties en de klassieke belijdenis. „Maar naarmate wij het grondiger bestuderen, blijkt de orthodoxie, alhoewel minder radicaal dan bij prof. Kuitert en prof. Den Heyer, steeds meer te verdwijnen in een moeras van moderne gedachtegangen.”

Er wordt in het rapport een aantal belangrijke bijbelse noties aangaande Jezus Christus genoemd. Jezus is Christus, Heer en Verlosser en Zoon van God. Ook zijn godheid wordt beleden. Het kan toch moeilijk nog orthodoxer. Maar het probleem bij de moderne theologie is dat men nog wel bijbelse begrippen gebruikt, maar aan die begrippen een andere invulling geeft. De vraag is dus wat de schrijver bedoelt met de godheid van Jezus.

Nee, niet dat Hij God en mens is, zoals het klassieke belijden dat verwoordt. We lezen: „Jezus 'is' niet God, Hij is de Zoon van God en in die zin goddelijk” (pag. 4). Wat er met die goddelijkheid dan wordt bedoeld, is nog niet duidelijk. We zijn als gelovigen zonen van God, maar we zijn niet goddelijk. We krijgen nadere uitleg: Dat Jezus Heer wordt genoemd, „betekent niet dat Jezus de plaats van God inneemt en God als het ware vervangt, maar wel dat Hij deelt in Gods koninklijke heerschappij” (pag. 3). Op deze wijze kun je Jezus als mens beschouwen, want ook als mens kunnen we delen in Gods heerschappij. We zullen met Christus als koningen heersen.

Verderop lezen we dat „in Jezus het Woord vlees is geworden” (pag. 11). De proloog van Johannes zegt het iets anders: Jezus is het vleesgeworden Woord. Deze kleine verandering kan een groot verschil uitmaken. Want soms leggen moderne theologen de omschrijving dat „in Jezus het Woord vlees is geworden” als volgt uit: „Jezus was een mens in wie God aanwezig was.”

Goddelijke oorsprong
Er zijn uitspraken in het rapport waaruit men kan concluderen dat men op dezelfde manier Jezus beschouwt als een bijzonder mens in wie God tegenwoordig was. We lezen: „In Jezus handelt God, is God aanwezig en komt God tot ons” (pag. 4). En later: „De rechtvaardige en liefdevolle God is in Hem present. Zijn menszijn is de menselijke gelijkenis van Gods rechtvaardigheid en liefde. Deze presentie is niet tot zijn leven op aarde beperkt gebleven. Hij is opgestaan en leeft bij God” (pag. 10).

De wezenseenheid tussen de Vader en de Zoon die het Nieuwe Testament bedoelt en die de dogma's belijden, wordt in de volgende tekst ontkracht. We lezen: „Jezus' verhouding tot God is echter uniek: in zijn woorden en daden heeft Hij zich met God en zijn handelen vereenzelvigd en God heeft dit bevestigd en Zich met Jezus vereenzelvigd door Hem op te wekken uit de doden. Daarom wordt Hij de eniggeboren Zoon van God genoemd” (pag. 4). Je vereenzelvigen doe je met iemand die je zelf niet bent.

Wel stelt de schrijver als feit vast dat „sommige getuigen (in het Nieuwe Testament) deze eenheid uitdrukkelijk hebben beleden als de eeuwige grond van Jezus' aardse en tijdelijke leven. Als God zelf in Jezus tot ons komt, heeft Jezus' bestaan kennelijk een unieke oorsprong in God zelf” (pag. 4). Wat wordt er met die goddelijke oorsprong bedoeld? Verderop wordt beweerd dat, als we de godheid van Jezus opvatten als de unieke oorsprong in God en de unieke eenheid met de Vader, Jezus goddelijk kan zijn geweest, ook als Hij het zelf niet zou hebben beseft (pag. 16). Wat heeft Zijn goddelijkheid dan nog te betekenen?

Nieuwe beelden
De schrijver, prof. Muis, legde tijdens de bespreking uit dat hij met de uitspraak dat Jezus God niet 'is', bedoeld heeft te zeggen „dat er tussen Jezus en God geen isgelijkteken te zetten is: dan zou de hemel leeg zijn geweest toen Jezus op aarde was.” Hieruit blijkt dat hij geen weet meer heeft van een drieënige God.

Nadat de schrijver heeft vastgesteld dat de kerk zich in haar belijden heeft aangesloten bij de wijze waarop Johannes heeft getuigd van de eenheid, vervolgt hij: „Daarbij komt het er wel op aan dat wij dergelijke termen en zegswijzen goed verstaan” (pag. 4). Hier komt de aap uit de mouw. De schrijver relativeert het belang van klassieke formuleringen. Hij is van mening dat er in onze tijd nieuwe beelden en interpretaties nodig zijn. „Deze (wetenschappelijke) doordenking sluit aan bij de bijbel en de belijdenissen en de dogma's van de kerk, maar op een eigen, zelfstandige en kritische wijze” (pag. 13). Deze eigen en kritische doordenking betekent dat men anders gaat denken over de godheid van Jezus Christus en in wezen het klassieke belijden verlaat.

Volgens de schrijver staat de Bijbel vol met metaforen, beelden (pag. 16). Natuurlijk is het zo dat de Bijbel beelden gebruikt. Als God een rots wordt genoemd, is dat inderdaad een beeld. In het rapport wordt echter te veel tot metafoor verklaard. Zondeval, erfzonde, hemel en hel, en maagdelijke geboorte komen niet eens meer te sprake. De duivel, het kruis en de verlossing door het bloed, dat alles wordt, in tegenspraak tot het klassieke belijden en het bijbelse denken zelf, tot metafoor gemaakt.

Symbool
De duivel is volgens het rapport een symbool. „In onze belijdenissen is het kwaad samenvattend aangeduid als duivel, zonde en dood, geladen woorden met een grote symbolische kracht” (pag. 5). Op deze wijze verdwijnt het werkelijke zicht op het verlossingsplan. Dit wordt pas duidelijk als we beseffen dat we door de zondeval en de erfzonde de gemeenschap met God hebben verloren en aan de duivel, de dood en hel zijn onderworpen. Daar kon alleen Gods Zoon zelf ons van bevrijden, dat kon geen mens doen.

In diepste wezen verdwijnt het verlossingswerk van Christus aan het kruis als een heilsgebeuren achter de theologische horizon. Dat Jezus ons door Zijn bloed te vergieten heeft verlost, wordt tot metafoor gemaakt. Wie nog wil geloven dat de verzoening is bewerkt doordat Jezus daadwerkelijk Zijn bloed heeft vergoten, wordt beschuldigd van magisch denken (pag. 17). Op lasterlijke wijze maakt men op deze manier Gods werk tot magie.

De schrijver zegt niet meer dat we verlost zijn door de kruisdood van Jezus, maar verandert dat in: „De zonde wordt ons afgenomen door Jezus die zijn leven geeft, die zijn eigen lichaam prijsgeeft tot in de dood” (pag. 17). Zijn dood aan het kruis heeft in het rapport betekenis als een voorbeeld van onbaatzuchtig leven tot aan de dood toe. Zijn dood wordt niet meer letterlijk als een offer verstaan (pag. 8), maar zijn gehoorzaam leven tot aan de dood was het offer. Omdat het leven en sterven van Jezus als onze vertegenwoordiger bij God onbaatzuchtig was, heeft God daar wat mee gedaan. God heeft de relatie met ons hersteld.

Hart weggesneden
Dat Jezus door zijn kruisdood de doodsschuld heeft uitgedelgd, de dood overwonnen en de duivel onttroond heeft, en zo de hemel voor ons heeft geopend, wordt niet duidelijk beleden. Het lijkt wel alsof de verlossing nog moet komen: „Wij verwachten nog de verlossing, samen met Israël” (pag. 5).

De kruisdood is ook geen eeuwig raadsbesluit van God meer. „Jezus is gekomen om het koninkrijk van God uit te roepen” (pag. 7). Pas toen Jezus door mensen was gekruisigd, heeft God daar een bedoeling aangegeven. „Zo heeft God Jezus' dood in zijn bedoelingen opgenomen en een plaats gegeven in zijn plan” (pag. 7).

Wanneer we bovenstaande overzien, kunnen we slechts concluderen dat op deze wijze het hart uit het evangelie wordt weggesneden.

Alhoewel we een duidelijke uiteenzetting van het gehele verlossingsplan missen, kunnen we gelukkig nog wel echt bijbelse noties herkennen. Dat gold overigens ook voor prof. Kuitert toen hij nog 'onderweg' was. Er is het besef dat de gemeenschap met God is verbroken en hersteld moet worden en het heil ons door genade geschonken wordt. We lezen dat „van onze schuld en het verlies van de gemeenschap met God Jezus Christus ons bevrijd heeft” (pag. 5).

Dit wil helaas niet zeggen dat daarom het rapport theologisch verantwoord is. De tijd is voorbij om te twisten over minder belangrijke geloofszaken, maar hier is het fundament van het christelijk geloof in het geding.

De auteur is theologe en publiciste.

Zie ook:
Grote verbazing en een nare bijsmaak

Commentaar
(4 december 2000)

Heldere taal over de verzoening