Jubilea groots vieren doet fluitist Kees Alers (64) liever niet. Nu hij vijftig jaar in het vak zit, overheerst de dankbaarheid. „Het is: Dank U, Heer, en verder niet.”
Het had weinig gescheeld of Alers was helemaal niet in de muziek terechtgekomen. Op de basisschool kan hij door zijn dyslexie en dyscalculie niet goed meekomen, vertelt hij in zijn sfeervolle woonkamer in Rotterdam-Hillegersberg, waar kat Daan net is neergestreken op het witte vloerkleed. Docenten willen Alers naar het speciaal onderwijs sturen, dat toen nog niet in de huidige vorm bestond. Alles verandert als hij als negenjarige jongen bij een oom de dwarsfluit ontdekt. De jonge Kees valt als een blok voor het instrument – en blijkt ook nog eens heel goed te zijn in het bespelen ervan. Zo goed dat hij naar een speciale mavo voor ballet en muziek mag.
Vijftig jaar later is Alers een bekende naam in de christelijke muziekwereld. Hij maakte talloze cd’s, heeft een dertigtal leerlingen en is veelvuldig te zien in het EO-programma Nederland Zingt. Maar wie een aankondiging van een jubileumconcert wil vinden, kan lang zoeken. Alers viert zijn gouden jubileum, heel bewust, niet.
Waarom niet?
„Een jubileum vind ik niet het goede moment om mezelf in de belangstelling te zetten. Ik realiseer me dat ik alles gekregen heb, ben dankbaar in de overtreffende trap. Liever zet ik God in de belangstelling. Hoe? Door als christen mijn verantwoordelijkheid te nemen, vrijwilligerswerk op te pakken, iets voor een ander te doen. Daar hoef ik niet mijn handtekening onder te zetten, dat doe ik in stilte.”
Vindt u het lastig om trots te zijn op wat u heeft bereikt?
„Ik ben wel trots. Mensen denken vaak dat je er niets voor hoeft te doen als je talent hebt. Maar je moet wel investeren. Ik heb een bepaald niveau gekregen door veel te oefenen. Goed worden is niet moeilijk. Aan de top blijven wel.”
Waarom viel u als jochie voor de dwarsfluit?
„Mijn oom speelde dwarsfluit in het Dordts Kamerorkest. Zelf speelde ik toen blokfluit, wat ik vreselijk vond. Ik ervoer bovendien competitie met mijn broer, die ook al blokfluit speelde. Die dwarsfluit van mijn oom zag er zo mooi uit, dat ik dat instrument wilde gaan bespelen. De fluitlessen werden gegeven in hetzelfde lokaal waar ik ook de andere lessen had. Op de plek waar ik niets van rekenen en taal snapte, zat ik opeens iets te doen waar ik wel heel goed in was. Dat gaf me een fantastisch gevoel. Ik mocht maar drie uur per dag studeren van mijn vader, maar wilde veel meer.”
Wat heeft uw muzikale ontwikkeling getekend?
„Dat begin is belangrijk geweest. Mijn eigenwaarde is erdoor vergroot. Het is een beetje een gelukstreffer dat je voor een instrument kiest dat het beste bij je past.
Ik ben heel kritisch, altijd ermee bezig om het anders te doen. Dat kritische is helpend om aan de top te blijven. Je moet je handtekening zetten, mensen moeten horen wie er speelt. Dat vergt veel studeren. Ik zeg altijd tegen mijn leerlingen: Gras groeit niet doordat je eraan trekt, maar doordat je de grond verzorgt. Wil je nog meer mooie muziek maken, dan zul je de grond moeten verzorgen. Dus: veel studeren, werken aan je techniek en zuiverheid.”
Wat is het verschil tussen de Kees die in 1972 begon en de Kees van nu?
„Aan het begin was ik bezig met het presenteren van mezelf als musicus. Ik won diverse concoursen, werd een goede fluitist. Pas veel later kwam het besef dat ik iets aan het reproduceren ben wat door een ander is verzonnen. Eerst komt de componist, daarna het instrument en dan pas de muzikant. Ik probeer nu de link naar de tijd te houden waarin een stuk gecomponeerd is, en de gedachte die de componist erbij had. Muziek maken is in zekere zin de saaiste kunstvorm; als een kleurplaat die je inkleurt. Ik kan heel goed inkleuren.
In de loop der jaren heb ik van alles meegemaakt: mijn relatie ging kapot, mijn vader overleed. Door die gebeurtenissen ga je anders muziek maken.”
Speelt een musicus op leeftijd beter?
„Misschien wel. Voor mij geldt dat in ieder geval. Ik beluisterde pas een lp die ik op 17-jarige leeftijd maakte met Klaas Jan Mulder. Toen vertelde ik niet zo veel. Je moet een emotie uit je eigen leven nemen bij het spelen, iets over jezelf vertellen.”
Dat maakt wel kwetsbaar.
„Klopt. Je bent op een griezelige manier met emoties bezig. Bij het spelen moet je tegelijk zorgen dat je buiten je eigen emotie blijft. Bij het Rotterdams Philharmonisch Orkest speelde ik een keer een symfonie van Bruckner, samen met mijn docent. Kees, niet huilen, zei hij. Je laat emotie toe maar blijft wel de controle houden. Als muzikant maak je het kunstwerk op het podium, waar iedereen bij zit. Mensen klappen soms al wanneer ik binnenkom. Dan heb ik nog geen noot gespeeld. Die druk is gigantisch.”
Wat betekent muziek maken voor u?
„Dwarsfluitspelen is een drang. Het geeft me voldoening. Ik word er gelukkig van als ik bedenk wat het me heeft gebracht. Tegelijk bezit ik een Rotterdamse nuchterheid. Er is veel meer dan muziek.” Lachend: „In deze kamer is er bijvoorbeeld niets wat aan muziek herinnert.”
In een eerder interview gaf u aan in het spelen uw geloof te belijden. Hoe is muziek een uiting van geloof voor u?
„Ik wil een doorgeefluik zijn. Ik hoop dat mensen door middel van mijn muziek kunnen zien Wie God is. Zoals een predikant op de kansel niet over zichzelf vertelt, wijs ik in mijn muziek naar God. Het muziekstuk hoeft niet per se over Hem te gaan, maar luisteraars kunnen iets uit hun leven herkennen, iets van de liefde van God. Hem wil ik ook eren met mijn spel. Ik realiseer me echt dat het bijzonder is dat ik dit mag doen, dat is leiding. Moet ik dan een grote poster ophangen met ”Kees Alers 50 jaar fluitist”? Ik wil juist klein worden en nederig zijn. Dank U Heer, en verder niet.”
U maakt vooral populaire geestelijke muziek. Schuurt dat weleens met uw muzikale standaard?
„Populair en klassiek waren er vanaf het begin allebei. Toen ik in mijn eerste orkest ging werken, was ik ook al in de christelijke koormuziek bezig. Orkestwerk boeide me nooit zo: dat is bij wijze van spreken 86 maten rust, 3 maten spelen en weer 86 maten rust. Ik wil graag het verhaal van een stuk vertellen. Het is niks voor mij als ik steeds alleen een flard van een zin mag zeggen. Ik denk dat ik een goede keuze heb gemaakt om voor de christelijke muziek te gaan. Artistiek lever ik weliswaar in, maar ik krijg er ook veel voor terug. Ik kan laten horen wat ik als muzikant in huis hebt. Bovendien moet ik vaker zelf kiezen wat ik wil spelen. Dat is uitdagend.”
Wanneer hangt u de fluit aan de wilgen?
„Tegen dat moment zie ik op. Fluiten is mijn passie, ik zou wel tot mijn zeventigste willen doorspelen. Tegelijk bepaalt muziek nu een groot deel van mijn leven. Ik houd ook van lezen, werken in de tuin, lekker wandelen. Ik wil er niet in vervallen dat mensen op een gegeven moment tegen me zeggen: Je moet maar niet meer spelen. Ik wil dat mensen zich mij herinneren als Kees die goed dwarsfluit speelt. Dus moet ik stoppen wanneer ik nog goed ben. Dat moment kun je niet in je agenda zetten. Stoppen op mijn zeventigste is nu mijn richtpunt.” Met een grijns: „Tenzij ik al eerder een kunstgebit nodig heb. De toon maak ik in de mondholte, en die verandert dan zo essentieel dat spelen niet meer lukt. Dus ben ik extra zuinig op mijn gebit.”