„Reformatorische ouder verliest verbinding met kind door focus op goed en fout”
Trek je als opvoeder de muren hoog op of laat je kinderen bewust buiten de bubbel kijken? Over die vraag gaan opvoeders woensdag in gesprek tijdens een bijeenkomst van onderwijsorganisatie Driestar educatief in Gouda. „We moeten de krampachtige houding richting regels een beetje laten varen.”
„De deur naar de andersdenkende medemens zit binnen de reformatorische gezindte nogal eens op slot”, zegt Hanna de Jong-Markus. De onderzoeker werkt bij Driestar educatief en deed onderzoek naar religieuze diversiteit in het orthodox-christelijke onderwijs. Samen met Anne-Marije de Bruin-Wassinkmaat, eveneens werkzaam bij Driestar educatief en gepromoveerd op de religieuze identiteitsontwikkeling van reformatorisch opgevoede jongeren, organiseert ze de expertmeeting ”Hoe Open?!”. Tijdens de bijeenkomst gaan betrokkenen bij de reformatorische geloofsopvoeding in gesprek over openheid.
De aanleiding voor de bijeenkomst is in hun proefschriften te vinden. De onderzoekers spraken daarvoor met meer dan vijftig jongeren, leraren en lerarenopleiders over onder andere geloofsopvoeding in reformatorische kring. „Bij de jongeren die ik sprak, zie je dat een aantal van hen nog steeds overtuigd refo is. Anderen hebben het gedachtegoed vaarwel gezegd, maar er is ook een groep die zich wel christelijk maar niet reformatorisch noemt”, licht De Bruin-Wassinkmaat toe. Uit de gesprekken met de jongvolwassenen komt veelvuldig naar voren dat het binnen de reformatorische opvoedingscontext vaak ontbreekt aan direct of indirect contact met andersdenkenden. „Thuis, op school of in de kerk, bijna nergens komen jongeren mensen tegen die anders in het leven staan”, zegt De Jong-Markus.
En dat is best een probleem, zo oordeelden beide onderzoekers. „Contact met mensen die anders in het leven staan is heel nuttig. Het dwingt je om na te denken over je eigen positie en zet je stil bij je oordeel over die ander.” De onderzoeker noemt als voorbeeld het vluchtelingendebat. „Wie nog nooit een vluchteling ontmoet heeft, kan makkelijk zeggen dat Nederland te vol is. Wie ervaringsverhalen hoort van mensen die gevlucht zijn voor oorlog en geweld krijgt oog voor het individuele leed dat erachter schuilgaat.”
Het doel van beide Driestarmedewerkers is niet klakkeloos kritiek leveren op de reformatorische geloofsopvoeding, maar een discussie op gang brengen die „opbouwend” van aard is. „We begrijpen namelijk heel goed dat de wereld complex en opvoeden moeilijk is. We denken echter wel dat een meer open houding noodzakelijk is.” En juist de ontmoeting met andere ideeën helpt jongeren om steviger te wortelen in het christelijk geloof, aldus De Bruin-Wassinkmaat
Zwart-wit
Op dit moment geeft een deel van de reformatorische ouders hun kinderen een redelijk ongenuanceerd wereldbeeld mee, zo stellen beide dertigers. „Normen en regels staan vaak centraal in de opvoeding thuis, op school of in de kerk.” Daarmee verdeelt een opvoeder de wereld volgens hen automatisch in goed en fout. Wie zich aan de norm of regel houdt, zit goed. Wie hem overtreedt, begaat een fout. „Er wordt verondersteld dat er geen grijs gebied is.”
Als voorbeeld noemen de onderzoekers een bezoek aan Opwekking, de jaarlijkse Pinksterconferentie in Biddinghuizen. „Een deel van de refo-opvoeders ziet hun kind bijna liever naar een keet gaan, waar de bezoekers popmuziek draaien en teveel drinken, dan naar dit evenement.” Hetzelfde geldt voor bijvoorbeeld een evangelische Mozaiekdienst. „Sommige ouders willen liever dat hun kind niet naar de kerk gaat, dan dat het een dienst bezoekt waar in hun ogen een halve waarheid verkondigd wordt.”
Beide voorbeelden laten volgens De Jong-Markus zien dat sommige opvoeders zwart-witdenken en er weinig ruimte is voor reflectie. „De reformatorisch opgevoede jongeren die het christen-zijn op een andere, bijvoorbeeld evangelische manier, invulling geven, kunnen daarover moeilijk met hun ouders in gesprek.” Sommige opvoeders hebben dan ook het gevoel dat hun kind „beter niet gelovig dan andersgelovig” kan zijn. „Wie niet gelooft, kan nog radicaal tot inkeer worden gebracht door God. Wie anders gelooft denkt God al te kennen en gaat zo met een ingebeelde hemel naar de hel”, verwoordt De Jong-Markus de zorgen van sommige reformatorische ouders.
Zielenheil
De focus op goed en fout zegt volgens beide Driestarmedewerkers veel over de grote verantwoordelijkheid die ouders richting hun kinderen voelen. Het eeuwig zielenheil van het kind ‘hangt’ boven de opvoeding. „Het feit dat we niet alleen leven op deze wereld, maar op weg zijn naar een eeuwige bestemming, sluimert altijd ergens op de achtergrond”, zegt De Jong-Markus. Hierin ligt volgens de onderzoekers ook de reden dat veel opvoeders de gelederen naar de wereld gesloten houden. „Door ontmoeting met andersdenkenden bestaat naar hun idee de kans dat een jongere zijn geloof verliest of een vrijere moraal krijgt. Daarmee komt dan ook het zielenheil van de jongere in het geding.”
Ouders van wie de kinderen een andere weg ingeslagen zijn, kampen volgens de onderzoekers met gevoelens van schuld en schaamte. „Richting de gemeenschap, maar vooral richting God.” Bij de doop beloofden ze namelijk dat ze hun kind zouden opvoeden naar Gods wil. „En daar hebben ze dan naar hun idee in gefaald”, zegt De Bruin-Wassinkmaat.
Gereformeerd belijden
Het persoonlijk geloof en de vragen die jongeren hebben moeten volgens de onderzoekers vaker onderwerp van gesprek zijn binnen de gereformeerde gezindte. Het gaat volgens de dertigers veel over „hoe het zou moeten zijn” en niet over „wat er in het hart leeft” en „wat de kern is van het geloof.”
Daarbij komt dat veel reformatorisch opgevoede jongeren ervaren dat de wereld niet zwart-wit is, stelt De Bruin Wassinkmaat. „Zij zijn veelal op zoek naar de nuance en het is goed als opvoeders zich daarvan bewust zijn.” De reactie van opvoeders hierop is volgens de onderzoekers vaak dat ze nog sterker gaan benadrukken wat goed en fout is. Daarmee „verliezen ze gemakkelijk de verbinding” met jongeren.
De jeugd heeft volgens Driestarmedewerkers juist behoefte aan open en eerlijke gesprekken over de betekenis en de meerwaarde van het christelijk geloof en het gereformeerd belijden. „Jongeren willen zich aan anderen kunnen optrekken, ze hebben identificatiefiguren nodig die hen helpen om zich te vormen en een stevige binding aan het christelijk geloof te ontwikkelen”, zegt De Jong-Markus.
Een oplossing voor het probleem tussen openheid en geslotenheid binnen de opvoeding hebben we niet, zegt De Jong-Markus. „Maar door te signaleren waar het wringt en daar met elkaar over te praten, kunnen opvoeders wel in de spiegel kijken.”
Kwetsbaar
Dat begint volgens beide Driestarmedewerkers bij zelfbewustzijn en erkenning. De Bruin-Wassinkmaat: „Je balanceert als gelovige opvoeder tussen openheid geven en richting geven. Door te erkennen dat dat spannend is stelt een opvoeder zich kwetsbaar op en laat hij zich in het hart kijken.”
Geef pubers daarnaast de ruimte te geven om vragen te stellen, ook al weet je als opvoeder het antwoord niet, zo adviseren de onderzoekers. „Ga in zo’n geval samen met je kind op zoek naar iemand die het antwoord wel weet en betrek zo ook andere medechristenen bij de geloofsopvoeding.”
Daarbij is het volgens de dertigers belangrijk dat opvoeders zich realiseren dat hun kinderen in een andere wereld opgroeien dan zij in grootgebracht zijn. „Hoe dan ook komen ze met diversiteit in aanraking en leven ze in een tijd waarin de reformatorische gezindte steeds meer in de kantlijn van de samenleving komt te staan.” Ook de jongeren die geen of weinig vragen stellen en grotendeels in het spoor van hun ouders wandelen, zullen zich volgens de onderzoekers op een zeker moment moeten verantwoorden voor hun levensovertuiging. „Bijvoorbeeld als ze over tien jaar zelf kinderen krijgen die vragen gaan stellen over de reformatorische geloofsopvatting”, zegt De Jong-Markus.
Grip
Kennismaken met andere ideeën en ontmoetingen met andersdenkenden zijn volgens de onderzoekers belangrijk. „Je kunt als puber op school wel ingeprent krijgen wat de vijf zuilen van de Islam zijn, maar je krijgt er pas een beeld bij als je een moslim iets over zijn geloofsbeleving hoort vertellen”, zegt De Bruin-Wassinkmaat. Daarnaast moeten refo-scholen vaker in gesprek over de onderlinge diversiteit. „Die verschillen zijn nu vaak lastig bespreekbaar, maar het is goed om het daarover te hebben. Zo leren leerlingen dat hun christelijke identiteit breder is dan de interpretatie die ze van huis uit meekrijgen”, zegt De Jong-Markus.
Door ontmoetingen met andersdenkenden kunnen jongeren krachtiger wortelen in het christelijk geloof, zo stellen de onderzoekers. „Het bereidt hen voor op de plek die ze later zelf in de samenleving in zullen nemen.” Bovendien kan de ontmoeting met niet- of andersgelovigen thuis of op school in een veilige setting gebeuren. „Dat geeft de mogelijkheid om er met het kind over in gesprek te gaan en eventuele vragen daarover te beantwoorden. Als een jongere eenmaal studeert of werkt, heeft een opvoeder daar veel minder grip op”, aldus De Bruin- Wassinkmaat.
Daarbij mogen juist reformatorische opvoeders volgens beide dertigers vertrouwen hebben in Gods wegen met mensen. „We geloven dat God boven ons leven staat. De paradox is dat we de geloofsopvoeding heel serieus nemen, maar uiteindelijk ook diep beseffen dat het niet van ons als opvoeders afhangt”, zegt De Bruin-Wassinkmaat. „Dat vertrouwen geeft rust”, vult De Jong-Markus aan. „Geloofsopvoeding is spannend en opvoeders zullen dat ervaren. Maar als je voor Zijn aangezicht daarin je weg zoekt, mag je het ook weer loslaten.”