César Franck: muzikaal wonderkind uit Luik
De naam van César Franck is voor altijd verbonden met Parijs. Daar verwierf deze veelzijdige musicus zijn wereldfaam. Maar het begin van dit leven ligt in het Belgische Luik, waar dit wonderkind 200 jaar geleden werd geboren.
Destijds was Luik –net over de grens bij Maastricht– nog onderdeel van het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden. Heden ten dage lijkt niemand er meer een woordje Nederlands te spreken; het is alles Frans wat de klok slaat.
Dat was overigens ook destijds, begin 19e eeuw, de taal waarmee de jonge César Auguste Jean Guillaume Hubert Franck in de stad aan de Maas opgroeide. De overgang naar Parijs op 12-jarige leeftijd moet qua taal dan ook geen probleem zijn geweest.
Maar die eerste twaalf jaar speelden zich dus af in Luik. Wie de plek opzoekt waar César op 10 december 1822 het levenslicht zag, treft een hotel annex appartementencomplex aan de Rue Saint-Pierre. Hier stond destijds het geboortehuis van Franck. De plek is gemarkeerd met een gevelsteen die aangeeft dat hier, „le plus grand musicien de la fin du XIXe siècle” woonde. Dus: de grootste musicus van het einde van de 19e eeuw.
Even verderop, aan de Rue Sainte-Croix, staat de parochiekerk Collégiale Sainte-Croix – helaas helemaal in de steigers en niet toegankelijk. In dit godshuis werd de jonge César ten doop gehouden, waarschijnlijk door vader Nicolas Joseph en moeder Marie-Cathérine-Barbe Frings. Zijn hele leven zou de musicus trouw blijven aan de Rooms-Katholieke Kerk en haar liturgie.
Huiswerkschrift
Vader Nicolas Joseph, zelf werkzaam als bankbediende, had al snel door dat zoon César bijzonder muzikaal begaafd was. Net als de jongere Jean-Joseph trouwens, die drie jaar na César ter wereld kwam. Al vroeg moesten de jongens aan de bak met het leren lezen van noten en het maken van muziek. César werd achter de piano gezet, Joseph kreeg een viool in handen. En vader zorgde met ijzeren discipline dat de jongens studeerden. Mogelijk had hij het pianowonder Franz Liszt en het viooltalent Niccolo Paganini in gedachten: moesten zijn zoons even beroemde Europeanen worden als zij?
Feit is dat César op z’n 8e naar het conservatorium van Luik werd gestuurd; zijn broertje volgde even later. Het muziekinstituut aan de Rue Forgeur was nog gloednieuw: in 1826 was het door koning Willem I der Nederlanden gesticht.
Een kleine expositie in het Luikse museum Grand Curtius brengt dit jaar deze periode in herinnering. In een vitrine ligt het ”Cahier de devoirs d’harmonie” van de jonge César: het ‘huiswerkschrift’ voor het vak harmonie. Geen schriftje, maar een werk ter grootte van een koraalboek. Hierin schreef het jochie vanaf begin december 1833 –hij was nog net 10– zijn oefeningen. Het zijn complete composities, op drie of zelfs vijf balken.
Hier werd de basis gelegd voor het immense oeuvre van muziek voor piano, harmonium, orgel, zang, koor en orkest waarmee Franck wereldberoemd zou worden. Al in zijn Luikse tijd schreef hij de eerste composities voor piano die nog altijd worden uitgevoerd.
Radicale breuk
Een andere vitrine toont het bewijs dat de ster van César in deze tijd snel rees. In het stadsbulletin ”Le courrier de la Meuse” uit april 1835 meldt het Luikse conservatorium de uitslagen van gehouden concoursen. Eerste prijs voor piano: César Franck. Het was niet zijn eerste bekroning. Het jaar ervoor had de jongen al de solfègeprijs gewonnen.
Intussen vond vader Franck het de hoogste tijd om de jonge César voor publiek te laten spelen. Concerten werden georganiseerd in Luik, in Brussel, in het Duitse Aken, de stad waar moeder Franck vandaan kwam. César moet in 1834 zelfs voor Leopold I, de eerste koning van België, hebben gespeeld.
In een van de vitrines kijkt vader Nicolas Joseph je aan. Een portret uit circa 1860, in een bulletin van een Luikse kunstenaarsvereniging dat in juni 1914 aandacht besteedt aan de familie van César Franck. Vader heeft een strenge, harde blik. Zijn wil is wet. Moeder Franck, ook afgebeeld, oogt kwetsbaar en volgzaam. Hoe het gezinsklimaat geweest is?
Feit is dat vader zijn zoons in vakantieperiodes óók meenam naar zijn geboortegrond, het landelijke gebied in Gemmenich, vlak bij Vaals. Daar moet César genoten hebben van het landschap en het boerenleven. In de winter van 1846 –hij is dan 24– komt César er nog een keer terug, om tijdens de kerstnachtdienst het orgel van de parochiekerk van Gemmenich te bespelen. De dorpelingen hebben het verhaal van „de grootste musicus van Parijs”, die in hún kerk de sterren van de hemel speelde, van generatie op generatie overgeleverd.
De band met Gemmenich kon echter niet voorkomen dat César even na dat kerstgebeuren radicaal met zijn vader brak. Hij móést onder het harde regime vandaan zien te komen. Zijn huwelijk met de Parijse Félicité Desmousseaux in 1848 bood hem de kans om definitief een eigen leven op te bouwen.
Eenvoud
In Parijs groeide Franck uit van een componerende pianovirtuoos tot een componist die op allerlei terreinen nieuwe wegen insloeg. Hij was vernieuwend in de symfonische werken die hij schreef, in de kamermuziek die hij componeerde, in de orgelwerken die uit zijn pen vloeiden.
Met name had hij invloed via de talloze leerlingen die hij lesgaf in harmonie, compositie en spel. Een van hen, Gabriel Pierné, vertelt hoe hij ’s morgens om zes uur al aanbelde bij het huis van Franck aan de Boulevard Saint-Michel. Pierné had niet veel geld en moest daarom aan huis komen. Na nog een leerling te hebben ontvangen verliet „de meester zijn woning, altijd met een paraplu onder de arm, een hoge hoed op ’t hoofd en onveranderlijk gekleed in een zwarte geklede jas, om in alle kwartieren van Parijs en voorsteden les te gaan geven”, aldus Pierné. Hij roemt Francks betrokkenheid en aandacht. „Hij bezat een kinderlijke eenvoud”, aldus de leerling.
Klavieren
In Nederland kennen velen Franck van zijn uitspraak ”Mon orgue, c’est mon orchestre”: mijn orgel is mijn orkest. Het orgel werd gaandeweg inderdaad een van de belangrijkste instrumenten waarmee Franck zijn muziek wereldkundig maakte. Vooral zijn aanstelling als titularis van het orgel van Cavaillé-Coll in de Sainte-Clothilde in Parijs speelde daarin een grote rol. Al bij de inwijding van het nieuwe drieklaviers instrument in december 1859 was de kardinaal van Parijs diep onder de indruk van het spel van Franck. Hij fluisterde de pastoor van de Saint-Clothilde in het oor: „Ge hebt daar een wonderlijke bemiddelaar, mijn zoon. Hij zal méér dan wij vermogen, de zielen tot God brengen.”
Of dat waar geworden is, is moeilijk vast te stellen. Feit is dat Franck tot zijn dood in 1890 aan de Sainte-Clothilde verbonden is gebleven.
In Grand Curtius in Luik kun je even heel dicht bij die Parijse periode komen. De klavieren die Franck ooit beroerde zijn in 1933 vervangen door nieuwe manualen. De oude bleven echter bewaard en zijn in bezit van Museum Vleeshuis in Antwerpen. Grand Curtius heeft ze dit jaar in bruikleen.
Helaas, je mag de knoppen en klavieren niet aanraken. Maar alleen al kijken naar de klaviatuur waaraan Franck als improvisator en componist –denk aan de ”Trois Chorals” uit de laatste periode van zijn leven– zo veel moois ontlokte, biedt al een bijzondere ervaring.