Johan van Beek (57), groeide op in het grote gezin van Jacob van Beek (1922-2011) en Leentje Provily (1927-2009), is directeur bij Waders Milieu.
Ons gezin telde tien jongens en zes meisjes. Heel gezellig en er was altijd wel een speelkameraad. Er heersten liefde en saamhorigheid.
We woonden in Rotterdam. Moeder was de manager van het gezin. Vader werkte als leraar aan een technische school; later was hij in zijn vrije tijd bibliothecaris van de Dr. C. Steenblokbibliotheek. Een erudiete, wijze man, voor wie de leerlingen ontzag hadden. Hij moest alle zeilen bijzetten om het financieel rond te krijgen. Dus gaf hij ook nog les op een avondschool. Daarnaast hadden we een grote moestuin. Dat was zijn hobby, en hij bespaarde er veel kosten mee. Als kinderen hadden we daar ook onze taak.
Opgroeien in een groot gezin heeft voordelen. Je leert delen, en je leert voor jezelf opkomen. We beschermden elkaar, ook op school. Dan namen we het voor elkaar op, maar onderling lieten we ons de kaas niet van het brood eten.
Nadelen waren er ook. Onze ouders hadden de handen vol aan het gezin. Daardoor was er weinig individuele liefde en aandacht. Daar heb ik wel mee geworsteld toen ik tot volwassenheid kwam. Nadelige gevolgen heb ik er niet van ondervonden. De oudere kinderen zorgden voor de jongere; dat ging vanzelf.
Op latere leeftijd hoorde ik dat opa lid van de NSB is geweest en dat oma de krantjes van de NSB in de kachel gooide. Opa maakte die keuze omdat het gezin straatarm was, niet direct uit ideologie. Omdat ik een van de jongeren in het gezin ben, heeft het op mij weinig indruk gemaakt. Ik had respect voor oma. Ze stond haar mannetje.
Onze ouders hebben geprobeerd ons een goede opvoeding te geven. In godsdienstige beleving verschilden ze. Vader was wat zakelijk en afstandelijk, moeder meer een gevoelsmens; ik lijk op haar. Vader was van hervormde afkomst, maar door zijn huwelijk in de Gereformeerde Gemeenten gekomen. De scheuring in het kerkverband in 1953 heeft ons gezin gestempeld. Vader was kritisch naar andere kerken. Buiten de Gereformeerde Gemeenten in Nederland deugde het niet; er was maar één ware kerk. De uitverkiezing stond ook erg op de voorgrond. Dat heeft in het gezin gevolgen gehad; sommige kinderen zijn een heel andere richting uitgegaan. Dat maakt het onderlinge gesprek wel moeilijk, maar ik probeer altijd de verbinding te zoeken.
Moeder kende een droefheid over de zonde. Aanvankelijk was ze heel wettisch, maar toen de Heere haar verder leidde, veranderde dat. Zonder dat ze er veel over zei, merkten we het. Ze sprak met haar daden. Ze heeft ons vergeving gevraagd voor de fouten in de opvoeding. Dat was voor mij heel bevrijdend.
Ik woon nu in Stolwijk en werkte aanvankelijk als hovenier/tuinbouwmedewerker. Inmiddels ben ik 25 jaar actief in milieuonderzoek en grondsanering, eerst als veldwerker, sinds 4 jaar als vestigingsdirecteur. Daarnaast volg ik de hbo-opleiding aan het Centrum voor Godsdienstonderwijs van de Gereformeerde Gemeenten, het kerkverband waartoe ik behoor. ’k Heb er de ene na de andere cursus gevolgd. Dat heb ik van m’n vader; die was ook altijd aan het studeren.
Het ouderlijk huis is al jaren weggevallen. Ik denk met respect aan mijn ouders terug. Je mist ze. Volmaakt is het nergens en niemand komt zonder butsen het leven door. Maar mijn vader en moeder hebben geprobeerd ons in liefde op te voeden. En ik geloof dat ze veel voor ons hebben gebeden.”