De Israëlische Oudheidkundige Dienst heeft deze week gezegd dat twee vondsten nieuw licht werpen op de Eerste Tempelperiode.
Israël is in het bezit gekomen van de zogeheten ”Ismaël Papyrus”. Op dit document uit het einde van de zevende of het begin van de zesde eeuw voor Christus staan enkele woorden in oud-Hebreeuws. Het document is volgens prof. Smuel Ahituv gericht aan een zekere Ismaël. Verder zijn de woorden „zend niet naar” en „van geen hulp” te lezen.
„De naam Ismaël die in het document wordt genoemd en ”God zal horen” betekent, was een veelvoorkomende naam in de Bijbelse periode”, zegt Ahituv. „De naam komt voor het eerst voor in de Bijbel als de naam van de zoon van Abraham en Hagar.”
Daarna is Ismaël de naam van verschillende personen in de Bijbel. Hij komt voor op zegels die werden gebruikt voor de verzegeling van koninklijke documenten in het koninkrijk Juda. Dit stukje papyrus werd waarschijnlijk gebruikt om iets naar een zekere Ismaël te verzenden.
Het schrijven was volgens dr. Joe Uziël, directeur van de Eenheid voor Judese woestijnrollen van de Israëlische Oudheidkundige Dienst, wijdverbreid tegen het einde van de Eerste Tempelperiode (1006-586 v.Chr.). Dat blijkt uit de woorden die te lezen zijn op potscherven en zegelstempels die in tal van nederzettingen zijn gevonden, waaronder de koninklijke hoofdstad Jeruzalem.
Geschriften op papyrussen konden de tand des tijds echter zelden doorstaan. Uit de Tweede Tempelperiode (536 v.Chr.–70 n.Chr. zijn duizenden fragmenten bewaard gebleven, maar uit de Eerste Tempelperiode slechts drie. „Elk nieuw document werpt verder licht op het alfabetisme en het bestuur in de Eerste Tempelperiode”, zegt Uziel.
In 1965 was een Amerikaanse uit Montana in het bezit gekomen van de papyrus via de curator van het Rockefeller Museum, Joseph Sa’ad, en een dealer in antiquiteiten uit Bethlehem, Halil Iskander Kandu. Ahituv ontdekte dat de in 2018 overleden wetenschapper Oud-Hebreeuws dr. Ada Yardeni er melding van maakte. De familie van de Amerikaanse ging ermee akkoord het document aan Israël te geven, waar de Oudheidkundige Dienst het zal bewaren onder de beste klimatologische condities.
Ivoren plaatjes
Een andere bijzondere vondst uit de Eerste Tempelperiode werd gedaan in de Stad van David in Jeruzalem. Archeologen vonden daar ivoren plaatjes met decoraties. Toen wetenschappers de stukjes bij elkaar legden en restaureerden werd duidelijk dat Israëlieten deze gebruikten om versieringen aan te brengen op waarschijnlijk meubels of deuren. Ze waren vermoedelijk afkomstig uit een huis van een rijk persoon, zoals een regeringsfunctionaris of iemand van de koninklijke familie.
Het ivoor is afkomstig van een Afrikaanse olifant waarvan de slagtand naar het Assyrische rijk werd gebracht. Vanuit het Assyrische rijk werden de decoraties mogelijk als cadeau gegeven aan functionarissen in Jeruzalem. Het is de eerste keer dat er ivoor is gevonden bij een archeologische opgraving in Jeruzalem.
De Bijbel brengt ivoor in verband met koningen of rijkdom. Koning Salomo maakte een ivoren troon die hij overtrok met zuiver goud (1 Koningen 10:18) en koning Achab bouwde een ivoren huis (1 Koningen 22:39). De profeet Amos noemt bedden van ivoor als hij de adel veroordeelt (Amos 6:4).
Een felle brand verwoestte het gebouw waarin archeologen de ivoren plaatjes vonden. Dat gebeurde waarschijnlijk tijdens de Babylonische verwoesting van Jeruzalem in 586 voor Christus.