Hbo kampt met krimp: waar halen we vakman straks vandaan?
Het collegejaar start maandag weer, maar boven hogescholen hangt een donkere wolk. Het hbo trekt op termijn steeds minder studenten. Een probleem voor de hele samenleving, die om beroepskrachten schreeuwt.
Op de hogeschool in Zeeland merken ze het: de provincie telt steeds minder jongeren en dus minder eindexamenkandidaten. Bij de voltijdopleidingen daalde het aantal eerstejaars de afgelopen zeven jaar van 1400 naar 1200. Alleen als regionale hogeschool zouden de Zeeuwen het „absoluut” niet redden, stelt voorzitter Barbara Oomen.
Daarom investeerde Hogeschool Zeeland in nieuwe opleidingen, het aanbod deeltijdopleidingen en een groei van studenten uit het buitenland. Zo bleef het totaalaantal studenten uiteindelijk wel stabiel. Ook trekt de hogeschool in Vlissingen meer studenten van buiten de provincie. Belangrijk, want Zeeland is de provincie met het grootste arbeidsmarkttekort van Nederland. Volgens Oomen blijven veel buitenlandse studenten om te werken.
De situatie illustreert een voorbode voor Nederland. Jarenlang studeerde 60 procent van de studenten in het hoger onderwijs aan het hbo en 40 procent aan de universiteit. Naar verwachting is die verhouding over tien of vijftien jaar omgekeerd. En dat is een probleem. „De arbeidsmarkt is nu al zo kwetsbaar, maar staat straks helemaal voor immense vragen”, zegt Ron Bormans, bestuursvoorzitter van de Hogeschool Rotterdam. „We hebben nu al moeite om de gezondheidszorg te voorzien van voldoende verpleegkundigen en het onderwijs van voldoende leraren. En hoeveel mensen zijn er wel niet nodig om de energietransitie en woningbouw mogelijk te maken?” Bormans onderzoekt de krimp samen met een landelijke commissie, die ook opties doordenkt om het tij te keren.
Het leek allemaal zo goed te gaan. Vorig jaar braken de hogescholen nog een record met in totaal bijna een half miljoen studenten. Komt door corona, luidde de verklaring. Meer scholieren slaagden door het wegvallen van de centrale examens. Voor een tussenjaar was minder animo door de reisbeperkingen. En de uitval op universiteiten was lager, doordat het bindend studieadvies voor eerstejaars werd versoepeld. Maar dat veroorzaakte slechts een tijdelijke opleving.
Demografische gegevens voorspellen echter in de nabije toekomst een neerwaartse lijn. Minder geboortes betekent natuurlijk ook minder studenten. Toch is er in het hoger onderwijs meer aan de hand, want de universiteiten blijven groeien en groeien en groeien.
Prestigecultuur
Cijfers laten drie trends zien. Trend één: vwo’ers gaan nauwelijks nog naar het hbo. Waar rond de eeuwwisseling nog een op de drie vwo’ers een vervolgstudie op een hogeschool deed, ligt dat aantal de laatste jaren rond een op vijf.
Trend twee: havisten stromen vaker door naar het vwo om naar de universiteit te kunnen. „Er heerst een enorme opwaartse druk om zo hoog mogelijk te studeren”, ziet Bormans. Het hbo is volgens hem zowel slachtoffer van die druk als onderdeel van het probleem. Ook het mbo ziet immers met lede ogen aan hoe vmbo-scholieren naar de havo gaan om daarna een hbo-opleiding te kunnen volgen. „Jongeren kijken over de schouders van het mbo naar het hbo en over onze schouders weer naar het wo. Dat heeft alles te maken met prestige, met reputatie”, stelt hij. „Qua baanzekerheid noch inkomen is dat echter terecht.”
Trend drie: op dit moment daalt de doorstroming vanuit het mbo naar het hbo. Dat lijkt een tegenstelling met de prestigecultuur, maar heeft volgens Bormans te maken met het huidige personeelsgebrek op de arbeidsmarkt. Mbo-studenten krijgen vaak al tijdens hun studie een baan aangeboden. Werken blijkt dan voor velen aantrekkelijker dan doorstuderen.
Lerarentekort
Het is niet alleen de prestigecultuur die het hbo nekt. Hogescholen en universiteiten zijn door de jaren heen steeds meer op elkaar gaan lijken. Zo werden hbo-instellingen in 2002 wettelijk verplicht om praktijkgericht onderzoek te doen. Voorheen lag die taak alleen bij universiteiten.
Daarnaast kregen steeds meer –voorheen unieke– hbo-studies wetenschappelijke varianten. Naast bijvoorbeeld de Academie Lichamelijke Opvoeding op hbo-niveau kun je nu ook bewegingswetenschappen studeren. De sociale academie op hogescholen, vroeger populair onder vwo’ers, kreeg concurrentie van universitaire studies als pedagogiek en sociale wetenschappen.
Nog zo’n voorbeeld: de academische pabo die in 2008 het licht zag. „De ervaring leert dat veel van deze studenten uiteindelijk niet voor de klas komen, maar zich gaan bezighouden met bijvoorbeeld het beleid van scholen”, zegt Bormans. Zo’n nieuwe variant lost dus weinig op voor het lerarentekort.
Het krimpende hbo is niet alleen een probleem van hogescholen, benadrukt Bormans. Het is ook een probleem van het wetenschappelijk onderwijs. De daling van het geboortecijfer treft universiteiten niet, door de gigantische groei van het aantal buitenlandse studenten. Ze hebben daar zelf op ingezet door tal van Engelstalige programma’s uit de grond stampen. Maar inmiddels lijkt de situatie nogal uit de hand gelopen, want het wetenschappelijk onderwijs zucht onder zijn eigen aanwas. Universiteiten zijn fabrieken geworden, klinkt de kritiek; studenten weinig meer dan een nummer dat soms alleen de computer kent.
Tegelijk krijgen hogescholen in de toekomst moeite om opleidingen overeind te houden – juist die waarvan het werkveld om gediplomeerden schreeuwt. „Er gebeurt dus iets geks”, concludeert Bormans. „De een betaalt een prijs omdat-ie te groot wordt, de ander omdat-ie te klein wordt.”
Masteraanbod
Prestigecultuur verander je niet zomaar en de internationalisering draai je niet even terug – als je dat al zou willen. Rigoureuze oplossingen zijn er zeker. Zo hief Engeland in 1992 het onderscheid tussen hogescholen en universiteiten op. Veel andere landen ter wereld volgden.
Minder radicale opties om het tij enigszins te keren ziet Bormans ook. Een beter masteraanbod van hogescholen, bijvoorbeeld. Of een meer onderscheiden keuzeaanbod op hogescholen en universiteiten. „Is het wel zo verstandig om academische pabo’s te starten? Of moeten we die bij hogescholen laten?”
Meer internationaliseren, zoals universiteiten doen, kan ook. Al is Bormans daar niet meteen enthousiast over. „Lang niet elke buitenlandse student blijft hier en gaat een bijdrage leveren aan de Nederlandse samenleving.”
Hbo’s in krimpregio’s kunnen door hun kleinschaligheid juist mensen aantrekken, stelt Oomen van de Hogeschool Zeeland. Veel hogescholen hebben bijvoorbeeld een numerus fixus (beperkt aantal plekken) bij de studie verpleegkunde, vanwege een tekort aan stageplekken. De Zeeuwse hogeschool niet. „Hier kennen we elkaar, hebben we nauwe banden met ziekenhuizen en zorginstellingen. Elke verpleegkundestudent kan hier stagelopen.” Ook hoeft de onderwijsinstelling geen buitenlandse studenten te weigeren omdat die geen kamer kunnen vinden. Elders in het land gebeurt dat wel.
Zorgenkindje is bijvoorbeeld de studie communicatie, waar slechts zestien eerstejaars zich voor inschreven, tien minder dan vorig jaar. Aan de opleiding ligt het niet, benadrukt Oomen; de Keuzegids beoordeelde die als beste van Nederland. Oomen moet er niet aan denken de opleiding te schrappen, want die is ook voor de regio van groot belang. „Zeeuwse bureaus zitten te springen om studenten. Sommigen zeggen zelfs: Als jullie geen communicatie meer hebben, overwegen wij weg te gaan uit Zeeland.” Voor zo’n studie is steun van het Rijk nodig, zegt Oomen.
Deeltijdstudie
Volgens Jan Hol, bestuurder van de Christelijke Hogeschool Ede (CHE), ligt de toekomstige groei in onder meer deeltijdopleidingen. De behoefte aan deze variant neemt toe, ziet Hol. „Mensen stappen vaker over van de ene naar de andere sector, werken langer door en willen hun kennis actueel houden.” De hogeschool speelt daarop in met bijvoorbeeld het programma ”Van Rabo naar pabo”, waarmee mensen uit de financiële sector zich kunnen omscholen tot leraar.
Vooralsnog is het aantal voltijdstudenten –meestal onder de 25– in Ede stabiel of in sommige jaren licht dalend. Hol verwacht echter dat de verhouding voltijders (nu zo’n 3600) en deeltijders (nu zo’n 1600) binnen vijf of tien jaar is omgekeerd. „Dat heeft alles te maken met die demografische krimp”, legt hij uit. Om ook op langere termijn het hoofd boven water te houden, breidde de CHE het aanbod deeltijdstudies de laatste jaren flink uit. „Als we dat niet zouden doen, dan krimpen we.”
De hogeschool ligt in een gebied waar de bevolking groeit. Zo’n 40 procent van de studenten komt echter van buiten een straal van 50 kilometer, en kiest specifiek voor de CHE vanwege de opleidingskwaliteit of christelijke identiteit. Een spannende is hoe de instroom van die laatste groep zich ontwikkelt.
Op dit moment is van een krimp aan de CHE dus nog geen sprake. Alleen de studie theologie heeft fors ingeleverd. Ruim 350 studenten volgen die opleiding; een paar jaar geleden nog zo’n 100 meer. „Van de jonge generatie die nog gelooft, voelen helaas steeds minder jongeren zich aangetrokken om kerkelijk werker of predikant te worden”, constateert Hol.