„Altijd gaat het over doorstuderen. Maar waarom?”
Mbo’ers zijn onmisbaar in de samenleving. Maar de maatschappij beseft dat veel te weinig. Daarover zijn vijf mbo-studenten van het Hoornbeeck College in Apeldoorn het eens. Ze gaan in gesprek naar aanleiding van recent onderzoek van het RIVM en het Amsterdam UMC over het mentaal welzijn van mbo’ers in coronatijd.
Het onderzoek laat zien dat mbo’ers zich niet gehoord en gezien voelen. In coronapersconferenties ging het vaak niet over ze en ze worden vaak niet beschouwd als student. Anneleen Baan uit Rijssen, Harmen van Dijke uit Wekerom, Hilbert Schilder uit Doornspijk, Gerriëlle Tiemens uit Emst en Emma Versteeg uit Wekerom spreken met elkaar over de positie van de mbo’er in de samenleving aan de hand van vier stellingen.
Ik ben trots op de studie die ik doe.
Harmen (19), mbo-niveau 3-student mechatronica: „Ik denk dat we het daar allemaal wel mee eens zijn. Anders hebben we niet de goede richting gekozen.”
Anneleen (17), mbo-niveau 4-student onderwijsassistent: „Als ik op mijn stage iets bereik met kinderen, dan ben ik trots dat ik dat voor elkaar heb gekregen.”
Gerriëlle (17), mbo-niveau 4-student onderwijsassistent: „Ik ben trots op mijn werk omdat ik doe wat ik leuk vind.”
Hilbert (18), mbo-niveau 3-student eerste monteur elektrotechniek: „Wat bij mij meespeelt, is dat wij onmisbaar zijn voor de samenleving. Als wij stoppen met ons werk, dan doet niemand het. En in de samenleving van nu kunnen we niet meer zonder elektriciteit. Maar dat zien mensen niet altijd.”
Anneleen: „Tijdens mijn eerste stage werd ik niet serieus genomen door mijn begeleider. Ik werd bijna niet ingezet en ik moest het lokaal stofzuigen. Maar ik ben op school om kinderen te begeleiden. Aan de andere kant, tijdens mijn tweede stage werd ik wel gewaardeerd en veel ingezet.”
Harmen: „In mijn werk merk ik dat degenen die in de praktijk bezig zijn, moeten luisteren naar de mensen die op kantoor zitten. Terwijl wij op de werkvloer dan de problemen kunnen oplossen. Ik zit in de machinebouw. Soms moeten wij een machine installeren maar is het apparaat te groot. Wij moeten ter plekke dan maar zien hoe we dat probleem oplossen.”
Politiek en media moeten meer oog hebben voor de positie van mbo’ers in de samenleving.
Harmen: „Politici willen dat mensen doorleren, merk ik. Maar ik ken genoeg bedrijven op de Veluwe waar jongens zonder diploma werken of leidinggeven.”
Hilbert: „Het is goed om te leren. Maar het is niet per se positief als je theoretische kennis hebt. Vaak is de realiteit anders dan wat je leert.”
Emma (17), mbo-niveau 4-student office and management support: „Altijd gaat het over doorstuderen. Maar waarom is dat per se nodig?”
Anneleen: „Als het kabinet strenge coronaregels aankondigde, ging het in het nieuws meestal over studenten op het hbo en de universiteit. Zij waren de dupe van de regels. Maar wij hebben er net zo goed last van gehad.”
Hilbert: „Voor ons was het thuiszitten misschien nog wel lastiger. Wij hebben meer begeleiding nodig.”
Anneleen: „In de media hoor ik vaak een leerkracht. Maar het zou goed zijn om ook eens een onderwijsassistent te interviewen.”
Emma: „Wij zijn niet minder omdat we mbo doen. Dat mag best meer naar voren komen.”
Hilbert: „Politiek en media kunnen actie ondernemen om het beeld van mbo’ers bij te stellen.”
Anneleen: „Denk aan de stagevergoeding. Ik hoor soms van hbo’ers dat ze 500 euro per maand kregen. Ik ontving 63 euro voor twintig weken.”
Gerriëlle: „Ik kreeg helemaal niets.”
Omdat ik mbo heb gedaan, schat ik mezelf lager in dan een hbo’er of iemand die aan de universiteit studeert.
Emma: „Iedereen heeft verschillende talenten, dus waarom zou ik me minder voelen dan een ander?”
Hilbert: „Ik kan me wel voorstellen dat mensen het zo ervaren.”
Harmen: „Het ligt eraan hoeveel je je aantrekt van wat een ander van je vindt.”
Hilbert: „Ik voel me niet minder omdat ik mbo’er ben.”
Harmen: „Het is belangrijk hoe je omgeving daar in staat. Ik merk om mij heen dat het niemand het gek of raar vindt dat ik mbo doe.”
Gerriëlle: „Soms kunnen mensen wel doen alsof je minder bent.”
Anneleen: „Op mijn stage stimuleerden ze mij bijvoorbeeld nogal sterk om naar de pabo te gaan. Alsof het niet goed genoeg is wat ik nu doe.”
Hilbert: „Ik was eens bij een klant. Toen ik bijna wilde vertrekken, riep hij zijn zoontje. De man wilde een kast in elkaar gaan zetten. Hij zei tegen zijn kind: „We gaan ons nu verlagen tot timmermanswerk.” Dat slaat nergens op. Ik kan daar echt boos om worden. Ook dat wij zogenaamd laagopgeleid zijn, klopt niet.”
Anneleen: „Hoogopgeleid ben je als je met theorie bezig bent, laagopgeleid als je met je handen werkt.”
Emma: „Het is zo krom. Een hbo’er die met zijn handen werkt, noemen we toch ook niet laagopgeleid?”
Hilbert: „Die termen doen wel wat met mensen. Ze geven een negatief beeld over mbo’ers.”
De werelden van mbo’ers enerzijds en hbo’ers en universiteitsstudenten anderzijds zouden elkaar meer moeten kruisen.
Anneleen: „Als onderwijsassistent heb ik veel contact met mijn docent, die hbo’er is. Er zou meer vertrouwen van docenten mogen zijn, hij kan meer uit handen geven.”
Gerriëlle: „Ik ben bevriend met een aantal hbo’ers. Zij doen er niet min over dat ik op het mbo studeer.”
Anneleen: „Het is raar dat wij als mbo’er geweerd worden van studentenverenigingen. Ik loop daar tegenaan, want ik zou er best lid van willen worden.”
Hilbert: „Ik heb ook wel hbo’ers in mijn vriendengroep. Daarvoor heb ik geen studentenvereniging nodig. Soms heb ik het idee dat hbo’ers zich beter voelen. Dan praten ze negatief over mbo’ers. Maar misschien komt dat doordat ik onzeker ben.”
Anneleen: „Als er meer contact zou zijn, dan zou professionele samenwerking beter gaan.”