Louche internetproviders krijgen in Nederland nog steeds veel ruimte
Aanbieders van kinderporno en ander strafbaar materiaal konden in Nederland jarenlang hun gang gaan. Het tij veranderde, maar tal van hindernissen smoren de wil en ambitie om schadelijke internetinhoud te bestrijden.
Ontelbare kilometers kabel komen vanuit alle windstreken samen op het Science Park in Amsterdam. Samen vormen ze een duizelingwekkende datasnelweg die op piekmomenten zo’n 10 Terabyte aan gegevens per seconde vervoert. Wie zich bedenkt dat 1 Terabyte uit 1.000.000.000.000 bytes –ofwel de inhoud van zo’n 1430 cd’s– bestaat, beseft dat op een drukke dag dus grofweg 14.300 cd’s over de lijn gaan. Per seconde. En alleen in Amsterdam. Want andere internetverbindingen zien op dat moment niet werkeloos toe: ook zij brengen een onvoorstelbare hoeveelheid datapakketjes van A naar B.
De indrukwekkende prestaties van de Nederlandse internetverbinding zijn te danken aan de hoogwaardige internetinfrastructuur die Nederland door de jaren heen opbouwde. De Amsterdam Internet Exchange (AMS-IX), beheerder van de verbinding op het Science Park, groeide in krap dertig jaar uit tot het op een na belangrijkste internetknooppunt van de wereld. Er is dan ook nauwelijks een groot bedrijf te noemen dat zijn dataverkeer niet via AMS-IX laat lopen.
Die brede internetsnelweg heeft echter een keerzijde: door de goede aansluiting vormt Nederland al jarenlang een vruchtbaar cyberklimaat voor partijen die graag in de schaduw van het internet verkeren. Hackers, gokwebsites en aanbieders van kinderporno gedijen in Nederland als geen ander.
Discussie over wie verantwoordelijk is voor de inhoud die vanuit Nederland de wereld over gaat, bemoeilijkt bovendien de bestrijding ervan. Louche partijen kregen, kortom, in Nederland jarenlang voldoende bandbreedte om hun foute materiaal te exploiteren. Hoe kon dat gebeuren?
Aantrekkelijk klimaat
„Nederland heeft een goede internetinfrastructuur. Dat kan zorgen voor een extra toeloop van partijen die het niet zo nauw nemen met de wet. En Nederland loopt qua harde straffen niet voorop”, analyseert Wouter Stol. De bijzonder hoogleraar politiestudies aan de Open Universiteit en lector cybersafety aan NHL Stenden hogeschool en de Politieacademie is deskundige op het gebied van veiligheid in het digitale domein. Eerder deed hij onderzoek naar de aanwezigheid van kinderporno op internet.
Volgens Stol droeg de maatschappelijke opvatting over kinderporno, in de tweede helft van de vorige eeuw, bij aan het Nederlandse ‘vestigingsklimaat’ voor uitbaters van duistere websites. „Er was een tijd dat we vonden dat alles moest kunnen. Door de opkomst van internet kon het fenomeen ook digitaal opbloeien.” Toen Stol jaren geleden onderzoek deed naar kinderporno op internet, trof hij het materiaal naar eigen zeggen aan op „gewone websites”: het werd ‘bovengronds’ uitgewisseld en was op elke virtuele straathoek verkrijgbaar.
Daarbij komt dat internetproviders niet verplicht zijn om de inhoud die over hun internetverbindingen loopt te controleren. Nederland biedt daarmee „een aantrekkelijke omgeving” voor aanbieders van strafbaar materiaal, constateert Stol.
Maar volgens de deskundige verschuiven de panelen. „De tolerantie van de maatschappij als het gaat om seks met minderjarigen is veranderd. Zo supertolerant als vroeger zijn we niet meer.” Ook de opgeschroefde opsporingsactiviteiten smoren de verspreiding van kinderporno volgens hem in de kiem. Stol: „Je zou wel gek zijn om je al te opzichtig met kinderporno bezig te houden.”
Dat de pogingen om kinderporno van internet te weren succesvol waren, betekent niet dat er nu niets meer te vinden is, reageert Arda Gerkens. Vanuit haar werk bij het Expertisebureau Online Kindermisbruik (EOKM) weet ze dat materiaal steeds vaker wordt gevonden en steeds sneller wordt verwijderd. „Maar aantallen zeggen niks over het misbruik dat plaatsvond of over hoe uniek beeldmateriaal is.”
Dat komt onder andere door de digitale deskundigheid van de mensen die het materiaal produceren en verspreiden, zegt Stol. „Ze weten beter dan andere criminelen hoe ze zich digitaal moeten afschermen. Qua beveiliging zijn ze redelijk professioneel bezig.”
Praktische bezwaren
Hoe trek je dan de stekker uit hun activiteiten? Die vraag houdt politici, opsporingsinstanties en ook hostingproviders zelf al decennialang bezig. Zelfregulering blijkt lastig en politieke ambities stuiten op tal van praktische bezwaren.
Nog vorige maand vroeg CU-Kamerlid Mirjam Bikker aan minister Yesilgöz van Justitie en Veiligheid om een tijdschema op te stellen voor de oprichting van de Autoriteit Terroristisch en Kinderpornografisch Materiaal (ATKM). Yesilgöz’ voorganger, justitieminister Grapperhaus, maakte tijdens zijn ambtstermijn plannen om internetproviders bevoegdheid te geven om strafbaar materiaal te verwijderen. Toen het Europees Parlement en de Europese Raad een verordening ontwikkelden die hostingproviders moet dwingen om terroristische online-inhoud (TOI) minder toegankelijk te maken, besloot hij om beide activiteiten te bundelen in één bestuurlijke autoriteit.
Deze Europese verordening (TOI) mocht dan vorige week dinsdag van kracht worden, van de door Grapperhaus aangekondigde autoriteit is nog geen spoor te bekennen. Moet de markt het probleem dan zelf maar oplossen?
„Ik denk dat het niet goed is dat we van internetproviders verwachten dat ze zelf actief gaan opsporen”, stelt Stol. „Dan komen we in een samenleving terecht die we niet willen.” Het betekent volgens hem echter niet dat er niemand verantwoordelijk is. „Je mag van internetproviders een zekere alertheid verwachten. En er zou een meldplicht kunnen komen, zodat providers verplicht worden om dubieuze zaken te melden.”
Achterdeurtje
Nog vorige maand lanceerde EU-commissaris Ylva Johansson een idee om de verspreiding van kinderporno te beteugelen. De Zweedse politica wil het mogelijk maken om versleutelde chats open te breken, zodat producenten van kinderporno proactief kunnen worden aangepakt. Biedt zo’n plan soelaas?
Stol twijfelt. „De strijd tegen kinderporno, en ook die tegen terrorisme, wordt ook misbruikt om allerlei maatregelen te rechtvaardigen. Moet je de beveiliging die we hebben in de vorm van encryptie wel ondergraven door een ‘achterdeurtje’ in te bouwen, zodat de overheid communicatie kan ontsleutelen als die dat nodig vindt? Via zo’n achterdeurtje kunnen namelijk ook andere groepen, zoals journalisten, worden gehackt. Zo’n voorstel vraagt dus om voorzichtigheid.”
Ook EOKM-medewerker Gerkens heeft bezwaar tegen het voorstel van Johansson. „Het stukmaken van end-to-end encryptie maakt het internet onveiliger, óók voor kinderen”, stelt Gerkens. „Bovendien gaat zo’n plan het probleem niet oplossen. Je kunt dit soort middelen niet gericht inzetten. Daarnaast wil de EU scannen op inhoud met behulp van kunstmatige intelligentie. We hebben in het recente verleden gezien welke desastreuze gevolgen de inzet van algoritmen heeft bij het opsporen van daders. Ik vind het dan ook een slecht plan.”
Was het massaal scannen van communicatie de enige en beste manier om het probleem met kinderporno aan te pakken, dan was Gerkens voor. „Maar hiermee schaad je ook het recht van kinderen op privacy. We willen vooral dat het internet veilig voor hen is.”
De discussie toont de worstelingen rond ongewenste online-inhoud, stelt hoogleraar Stol. „Er is geen panklare oplossing om thema’s zoals kinderporno, terrorisme en wapenhandel uit te bannen uit een samenleving die daarmee worstelt.”
Dat de samenleving door de digitalisering complexer is geworden, helpt ook al niet mee. Stol: „Criminelen hebben veel meer mogelijkheden gekregen om zich te organiseren. Dat maakt het voor de overheid ook lastig om erop te reageren. De overheidsorganisaties die we tot nu toe kenden, waren uitermate geschikt om op te treden in een stabiele omgeving, maar nu allerlei dingen steeds meer veranderen, is dat niet meer de meest geschikte organisatievorm. Dat maakt het allemaal zo ingewikkeld.”