Mens & samenlevingWoke

Wakkere strijders: hoe de woke-beweging de wereld verandert

​Menig reformatorisch christen leeft in een witte wereld, of, liever gezegd, op een wit eilandje waar iets van de oude indeling van de samenleving nog zichtbaar is. Maar het eilandje brokkelt langzaam af. Daarbuiten woedt immers een cultuurstrijd, waarin de woke-beweging een grote rol speelt.

Enny de Bruijn
28 February 2022 17:08
Duizenden mensen demonstreerden in 2020 op de Dam tegen politiegeweld en racisme. beeld ANP
Duizenden mensen demonstreerden in 2020 op de Dam tegen politiegeweld en racisme. beeld ANP

Veel reformatorische mensen in mijn omgeving hebben nog nooit van de woke-beweging gehoord. Tijdens het afgelopen jaar liet ik het woord soms per ongeluk vallen, en dan zei mijn (vaak best hoog opgeleide) gesprekspartner zoiets als „Woot? O, wook? Wat is dat?”

Eerst besteedde ik daar weinig aandacht aan – het kan tenslotte gebeuren dat iemand een woord niet kent. Maar toen ik een aantal keren op steeds hetzelfde onbegrip gestuit was, dacht ik toch: hoe kán dit? In Amsterdam, om maar eens een plaats te noemen, is het al sinds jaren echt ondenkbaar dat je dat woord niet kent. Kranten en tv-programma’s hebben er de mond van vol, aan de universiteiten worden verhitte debatten gevoerd en in de wereld van kunst en cultuur doe je echt niet mee als je niet woke bent. Het gaat voortdurend over vragen als: „Ben jij wel woke?” „Is dat museum of die krant wel woke genoeg?” „Slaat de hele woke-beweging niet een beetje door?” En: „Moeten we dat woke-gedoe wel serieus nemen?”

Maar ja, zoals Amsterdam zich vaak verbaast over de wereld buiten de stad en ontwikkelingen op de Biblebelt pas laat meekrijgt, zo is de reformatorische bubbel zich soms ook wat weinig bewust van bepaalde Randstedelijke trends. Al dringt het besef langzamerhand wel door dat het hier gaat om een groot en ‘hot’ thema, wereldwijd gezien.

Demonstraties

Het is moeilijk om goed uit te leggen wat woke zijn precies inhoudt. Voor de een betekent het dat je strijdt tegen racisme. Voor de ander dat je demonstreert voor een beter klimaat. Voor de derde dat je opkomt voor slachtoffers van seksueel misbruik, dat je je bewust bent van discriminatie of vecht voor lhbti-rechten. Het is een soort paraplubegrip waar een hele waaier aan betekenissen onder kan liggen.

18003564.JPG
Black Lives Matter-protest in 2020 op het Malieveld in Den Haag. beeld ANP, Remko de Waal.

Woke lijkt aan de ene kant de nieuwe term voor alles wat in de ogen van (vooral) linkse mensen ”hoogstaand”, ”principieel”, ”deugdzaam” en ”moreel goed” is. Woke lijkt ook, aan de andere kant, het scheldwoord van (vooral) rechtse mensen voor hun tegenstanders, de politiek correcte ‘deugers’ die ondanks (of dankzij) hun hoge idealen zelf ontzettend intolerant geworden zijn.

Maar dát het belangrijk is, en dát het hier over de grote cultuurstrijd van onze eeuw gaat, staat voor iedereen buiten kijf. De opkomst van de woke-beweging voelt een beetje als de opkomst van de arbeidersbeweging in de 19e eeuw: een enorme groep mensen, aanvankelijk een achtergestelde groep zonder veel macht en invloed, strijdt voor een betere plek in de samenleving en weet die langzamerhand ook te veroveren.

Dat gaat langs een weg van veel conflicten. Met name in de Verenigde Staten, de bakermat van de woke-beweging, gaat het er soms heftig aan toe. Denk aan de grote demonstraties van Black Lives Matter tegen politiegeweld ten opzichte van zwarte mensen. Denk aan homo- en genderactivisten, die vechten voor gelijke rechten van mensen met een van het gemiddelde afwijkende seksuele oriëntatie. Denk ook aan #MeToo, de beweging die aandacht vraagt voor slachtoffers van seksuele intimidatie, aanranding en misbruik door mensen in een machtspositie.

Dat zijn allemaal stromingen die ook in Nederland voet aan de grond hebben gekregen. Als je het nieuws de laatste jaren een beetje hebt gevolgd, liggen de voorbeelden voor het oprapen.

Het grote conflict rond Zwarte Piet is misschien nog niet helemaal uitgewoed, maar het pleit lijkt beslecht. In een paar jaar tijd is de meerderheid van de Nederlanders gaan vinden dat een échte roetzwarte Piet niet meer acceptabel is. Wie dat nog wél vindt, voert een achterhoedegevecht. Hetzelfde geldt voor de term ”witte mensen” – eerst staat iedereen op z’n achterste benen en wil niemand de term ”blanke mensen” opgeven. Maar binnen een paar jaar zijn vrijwel alle toonaangevende media, culturele instellingen, vloggers en schrijvers overgeschakeld op ”wit”.

De kwestie van de standbeelden is taaier: het is nogal wat om je geschiedenis te herschrijven door standbeelden van beroemdheden als Jan Pieterszoon Coen uit het straatbeeld te verwijderen. Maar er zijn wél overal nieuwe tekstbordjes gekomen, met uitleg over de kwalijke rol die sommige vroegere helden –zoals Coen– in het koloniale verleden van Nederland hebben gespeeld. Instellingen (zoals De Nederlandsche Bank) onderzoeken hun eigen slavernijverleden, er moet een slavernijmuseum komen en de stad Amsterdam is vooropgegaan in het aanbieden van excuses – nu de Nederlandse staat nog.

Of neem de kwestie van de roofkunst: veel Nederlandse musea zijn bereid om kunstvoorwerpen terug te geven aan voormalige koloniën of andere landen waar die voorwerpen door ‘witte’ ontdekkingsreizigers of missionarissen zomaar meegenomen zijn. Maar dan moet er wel een officiële aanvraag komen van zo’n land. Acties van zomaar een groepje activisten krijgen nul op het rekest.

18003562.JPG
beeld Getty Images/ iStockphoto

Vandaar dat de activisten die anderhalf jaar geleden een beeldje roofden uit het Afrika Museum –volgens hen roofkunst uit hun vaderland Congo– toch aangehouden werden, terwijl het gestolen voorwerp terugging naar het museum. Maar ja, het was hun natuurlijk helemaal niet te doen om dat beeldje zelf, het ging om de publiciteit: in heel Europa lieten deze activisten een spoor van diefstallen achter, en overal haalden ze de media. Daarmee is het thema ”roofkunst” onvermijdelijk naar boven geschoven op de politieke agenda.

Sylvana Simons

Voor menigeen is Sylvana Simons, fractievoorzitter van BIJ1, de belichaming van de woke-beweging in Nederland. Ze wordt gezien als boegbeeld in de strijd tegen racisme en discriminatie, ze strijdt voor vrouwen- en homorechten en wil ”dekolonisatie van het onderwijs” en ”radicale gelijkwaardigheid”. Die idealen spreken wat meer conservatieve Nederlanders niet echt aan, zacht gezegd. Toen Simons de politiek inging, kreeg ze dan ook een stroom van anonieme haat en bedreigingen over zich heen, en moest ze zelfs beveiligd worden. Best heftig. En het lijkt het activisme bij haar voor- en tegenstanders alleen maar versterkt te hebben – wat regelmatig te merken is in de politieke debatten.

Een paar maanden geleden was er bijvoorbeeld een aanvaring met Renske Leijten (SP), waaruit helder bleek hoe verschillend Simons en Leijten naar de problemen in onze samenleving kijken. Voor Sylvana Simons is racisme de grote boosdoener (niet-witte Nederlanders worden benadeeld), terwijl het bij Renske Leijten vooral om klasse gaat (arme Nederlanders, van welke kleur ook, worden benadeeld).

Leijten zei op een gegeven moment dat „ook Nederlanders” slachtoffer waren van de toeslagenaffaire. Daar sprongen de aanhangers van Simons bovenop, want hoezo „óók Nederlanders”? Waren niet-autochtone Nederlanders soms geen échte Nederlanders? Op de sociale media werd Leijten om haar uitspraak hard aangevallen door aanhangers van BIJ1. Waarop ze Simons, haar collega in de Tweede Kamer, vroeg of die haar soms een racist vond. Zo nee, dan moest ze haar aanhang eens wat beter in bedwang houden.

Een kwartier lang hevig bekvechten was het gevolg. Met als bijdrage van Wybren van Haga de vraag of Simons soms ook vond dat hij wel een kogel door z’n kop mocht krijgen (want daarmee was hij door haar aanhang bedreigd op Twitter). Simons zei nee, ze wenste Van Haga niet dood. En daarna greep de voorzitter in en werd het debat voortgezet.

Subsidies

Zulke vervreemdende, persoonlijke conflicten zijn steeds meer aan de orde van de dag. In Den Haag, in de wereld van overheid en ambtenaren, maar ook in de werelden van kunst en cultuur en wetenschap. Musea wedijveren met elkaar in het maken van tentoonstellingen over slavernij en racisme, onderzoeksprojecten aan de universiteit gaan onevenredig vaak over gender, diversiteit en kolonialisme, terwijl er de hele tijd gevraagd wordt om multiculturele, inclusieve, postkoloniale, feministische en niet-westerse invalshoeken.

Dat heeft natuurlijk alles te maken met de subsidies die aan dit soort projecten en instellingen verstrekt worden. De cultuursector heeft dat beleid overigens over zichzelf afgeroepen met de Code Culturele Diversiteit en Inclusie, die de laatste jaren een duidelijke rol speelt bij de beoordeling van subsidieaanvragen. Combineer dat met het feit dat er steeds minder geld is voor cultuur en er dus subsidies stopgezet moeten worden, en het hoeft niet te verbazen dat er de afgelopen jaren de nodige relletjes geweest zijn. Steeds weer wordt de vraag opgeworpen: Gaan subsidies alleen nog naar instellingen met een divers bestuur en genoeg diversiteit in de doelstellingen? En hoezo gaan alle subsidies naar de Randstad – is regionale of levensbeschouwelijke diversiteit dan niet belangrijk meer?

Neem de kwestie rond het museum Ons’ Lieve Heer op Solder. Dat museum, een voormalige schuilkerk, is op een na het oudste museum van Amsterdam. Het was aanvankelijk gewijd aan de geschiedenis van de rooms-katholieke minderheid in de stad, maar het is met zijn tijd meegegaan door aandacht te besteden aan religieuze diversiteit en verdraagzaamheid. Niettemin dreigde in 2020 ineens de jaarlijkse subsidie, zes ton van het Amsterdams Fonds voor de Kunst, stopgezet te worden. Er moest bezuinigd worden, dat was de officiële reden. Maar tussen de regels door bleek dat het museum op de lijst van subsidieaanvragers naar beneden geschoven was omdat het volgens de beoordelingscommissie weliswaar voldeed aan de eisen maar ten diepste „westers en christelijk” was en meer aan „diversiteit en inclusie” kon doen.

Er volgde een storm van protest, de gemeente Amsterdam schoot te hulp en stelde alsnog geld ter beschikking voor het museum, en zo kon Ons’ Lieve Heer op Solder toch weer blijven voortbestaan. Maar het voorval is tekenend. Zoals Martin Sommer in een column in de Volkskrant schreef over deze subsidie: „Musea, gezelschappen en muziekgroepen moeten een multiculturele buiging doen, alvorens het kunstfonds überhaupt bereid is een letter van hun subsidieverzoek te lezen. Ineens begrijp ik ook waarom angstige museumdirecteuren een voor een in de krant te biecht gaan over onze verantwoordelijkheid voor de verschrikkingen van de slavernij. Subsidiegever luistert mee.”

Angstcultuur

Wat de universiteiten betreft, de laatste tijd vliegen de opiniestukken je om de oren. Mensen die vinden dat ze niet meer vrij hun mening mogen zeggen, dat er een angstcultuur heerst aan de universiteit, dat iedereen buigt voor het woke-denken en niemand er meer iets van durft zeggen. Andere mensen die menen dat dat typisch een reactie is van ”bange witte mannen” die hun macht aan het verliezen zijn, en dat woke juist een verrijking is van de cultuur.

In de Verenigde Staten is de toestand behoorlijk ernstig, daar kunnen mensen hun academische baan verliezen als ze niet in de pas lopen. Daar is zelfs al een ‘eigen’ universiteit opgericht door een groep bezorgde wetenschappers, in Austin (Texas). Een universiteit, „dedicated to the fearless pursuit of truth” (gewijd aan het onbevreesde streven naar de waarheid).

In Nederland is het zo erg nog niet, maar ook hier kunnen sprekers geweigerd worden omdat studenten zich bij hun opvattingen niet veilig zouden voelen – bedenk hoe er aan de Universiteit van Amsterdam actiegevoerd werd toen de Canadese conservatieve hoogleraar Jordan Peterson zou komen spreken. Ook hier kunnen docenten onder druk worden gezet als ze een verkeerd woord gebruiken. Ook hier zijn er verplichte cursussen over diversiteit en ligt het benoemingsbeleid van instellingen onder een vergrootgras: zijn er wel genoeg vrouwen aanwezig, en genoeg mensen van kleur? Staan er niet te veel boeken van oude witte mannen op literatuurlijsten? En hebben de exacte wetenschappen niet een te westers en ‘wit’ idee van waarheid?

In een uitvoerige reportage in NRC Handelsblad, een paar weken geleden, kwamen treffende voorbeelden langs. Een Nijmeegse docent, die in zijn colleges over gender en diversiteit zegt dat er nu eenmaal een biologisch verschil tussen mannen en vrouwen is, krijgt bijvoorbeeld heftige reacties. „Studenten sissen verontwaardigd, lopen boos weg, of stellen in de cursusevaluatie dat hij hierdoor de les ‘onveilig’ maakt voor transstudenten.” Andere studenten eisen intussen een ”safe space”, een aparte plek voor zwarte mensen, omdat die in de ”witte ruimte” van de universiteit beducht moeten zijn voor racisme. Het doet er in deze postmoderne tijd niet toe wat nu objectief waar is of niet: wie zich gekwetst of gediscrimineerd voelt heeft altijd gelijk.

Vormen van achterstand

Intussen zijn er ook tegengeluiden. Die komen van mensen die verdedigen dat studenten wél kennis moeten maken met andere opvattingen, die pleiten voor diversiteit van opvattingen in plaats van diversiteit in kleur of gender, mensen die bezorgde stukken schrijven en blijven pleiten voor onafhankelijk denken en zoeken naar waarheid. In het al eerder genoemde NRC-artikel kwam bijvoorbeeld de Utrechtse rector magnificus Henk Kummeling aan het woord: „De universiteit is bij uitstek de plek om álles te onderzoeken. Je kunt bepaalde meningen niet uitsluiten omdat ze ”onveilig voelen”. Dat is de dood in de pot.”

Ook buiten de universiteiten is er kritiek. Onderzoeker Josse de Voogd –medeauteur van de ”Atlas van afgehaakt Nederland”– benadrukt al een tijdje dat het woke-streven iets is van de elite in de grote steden. En dat het vooral draait om gender en huidskleur, terwijl er zo veel andere vormen van achterstand zijn. Een dorpsjongen uit Groningen is kansarmer dan een zwart meisje uit Amsterdam. Een man met een lichamelijke beperking is kansarmer dan een vrouw met een niet-Nederlandse achtergrond. Maar daar hoor je niemand over, want dat is niet hip.

Gelauwerde schrijvers en kunstenaars durven soms ook hun nek uit te steken. Zo uitte blokfluitiste Lucie Horsch in 2020, toen ze de Nederlandse Muziekprijs kreeg, kritiek op het subsidiebeleid: „Wanneer er alleen nog maar ”hippe”, ”originele” of ”diverse” kunst mag bestaan, dan is het resultaat uiteindelijk juist niet die diversiteit waar zo krampachtig naar wordt gestreefd.” En succesauteur Annejet van der Zijl benadrukte in de interviews rond haar nieuwste boek dat ze geen zin heeft om op bevel van de woke-gemeenschap over ”tot slaaf gemaakten” te schrijven – dat tast wat haar betreft de vrijheid van de schrijver aan.

Menigeen legt er de vinger bij dat de woke-strijders vaak lijken op een groep strenggelovige moralisten, onverbiddellijk afrekenend met alles wat ook maar enigszins van de –in hun ogen– zuivere leer afwijkt. De ”woke-inquisitie”. Dat is natuurlijk altijd het gevaar van de machtigste, de meest toonaangevende levensbeschouwing in een samenleving: dat de aanhangers van die levensbeschouwing andersdenkenden het liefst willen dwingen om zich aan te passen. En daarmee wordt het grote conflict, de grote cultuurstrijd van onze eeuw en onze samenleving zichtbaar.

Regenboogvlag

Christenen gaan daar verschillend mee om. Sommigen omhelzen het woke-gedachtegoed, steken de regenboogvlag uit en proberen meer culturele diversiteit binnen hun gemeenschap gestalte te geven. Anderen trekken zich terug op het eigen eilandje en proberen dat te beschermen tegen alle invloeden van buiten. En nog weer anderen trekken ten strijde tegen ”genderideologie” en ”gelijkheidsstreven”, terwijl ze tegelijkertijd erkennen dat racisme uit den boze is en blij zijn met de #MeToobeweging, die seksueel grensoverschrijdend gedrag aan de kaak stelt.

Maar hoe de reactie ook is, duidelijk is wél dat christenen vaak worstelen om het levensgevoel van deze tijd (gelijke rechten en gelijke behandeling voor alle mensen) te combineren met het traditionele kerkelijke wereldbeeld (dat ontstaan is binnen de context van een voorbije standensamenleving en daar nog altijd de sporen van draagt). Leven in een woke-cultuur stelt kerken en christenen voor nieuwe vragen, die nog veel doordenking nodig hebben. Welke houding is het meest vruchtbaar? Het vertrouwde, witte eilandje met eigen scholen, eigen organisaties en eigen voorzieningen brokkelt langzaam af, en dat zien we met zorg aan. Gaan we vechten om ons plekje in stand te houden, of is dat een onbegaanbare weg?

Een paar jaar geleden zei Barack Obama tegen een publiek van (woke-)studenten: „Soms denk je dat je dingen kunt veranderen door zo veroordelend mogelijk te zijn over andere mensen. Maar als je alleen maar stenen gooit, zul je waarschijnlijk niet erg ver komen.” Dat is niet alleen een les voor de woke-beweging, maar ook voor behoudende christenen. Met kritiek en veroordeling van de anderen kom je er niet. Met het opeisen van je eigen rechten en meegaan in het woke-denken in groepen (”wij tegenover zij”) evenmin.

Recht doen, trouw zijn, de waarheid zoeken, ootmoedig wandelen met God, je naaste liefhebben als jezelf – hoe doe je dat in deze tijd, in deze context, waarin christenen niet de inrichting van de samenleving kunnen bepalen en een houding moeten vinden als niet al te geliefde minderheid? Dat is de vraag die voor de toekomst bepalend zal zijn.

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl
Meer over
RDMagazine

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer