Christelijk onderwijs bevindt zich in een kwetsbare tijd. Van seculiere kant klinkt immers regelmatig het verwijt van indoctrinatie; dit ondermijnt de positie van christelijke scholen. Toch doen deze er goed aan niet te snel in het defensief te gaan, maar dit verwijt te gebruiken als spiegel voor hun onderwijspraktijk.
Voor het bestaansrecht van christelijk-reformatorisch onderwijs is de vormingsopdracht bepalend. Christelijke leraren onderwijzen hun leerlingen vanuit een Bijbels georiënteerde wereldvisie. Daarbij hebben ze een gidsfunctie. Zoals een berggids mensen over steile paden loodst en intussen verhalen vertelt over de omgeving, zo doen leraren dat bij leerlingen. Ze maken hen wegwijs in de wereld en leren hen door een christelijke bril te kijken. Deze wereld is van God; mensen zijn daarin geroepen om God en hun naaste in liefde te dienen.
Doorgaans verbinden christelijke scholen hun vormingsideaal met Psalm 78. Opvoeders hebben de opdracht om hun kinderen bekend te maken met Gods daden en geboden, zodat de jongeren hun hoop op God stellen (Ps. 78:7). Hierdoor vindt beïnvloeding plaats: christelijk onderwijs is niet neutraal. Scholen hoeven zich daar niet voor te schamen; wie niet wil beïnvloeden, moet niet aan onderwijs beginnen. „Met beïnvloeding is er leven, maar zonder beïnvloeding is er geen leven”, aldus de 19-eeuwse Engelse theoloog John Henry Newman.
Uitlokken
Vanuit de christelijke vormingsopdracht is er dus geen reden om geheimzinnig te doen over het beïnvloeden van leerlingen. Wie opvoedt, wijst de weg; net als een gids. Wie christelijk opvoedt, is voor de leerling een gids tot Christus. Daarbij leiden christelijke opvoeders hun leerlingen in christelijke betekenisgeving in: het leven heeft een bedoeling en de dingen hebben hun geheim. Dit lokt uit om deze wereld te leren kennen, om christelijk in het leven te staan; ontvangend, liefdevol, nederig en dienstbaar.
Op dit punt is het belangrijk om onderscheid te maken tussen beïnvloeding en indoctrinatie. Onderwijzen kan niet zonder het eerste; vrijblijvendheid maakt van onderwijs een zinloze exercitie. Indoctrinatie is echter ongewenst. Hoewel het woord aanvankelijk geen negatieve lading had, kleeft er in het huidige debat over onderwijsvrijheid de betekenis aan van hersenspoeling en onverdraagzaamheid. Wie indoctrineert, ontneemt een ander de ruimte voor zelfstandige meningsvorming.
Dat juist orthodox-christelijk onderwijs dit verwijt treft, is niet verwonderlijk, gezien de exclusiviteit van het christelijk geloof. Volgens de Nederlandse pedagoog Jan Dirk Imelman dreigt indoctrinatie zodra opvoeders godsdienstige overtuigingen als kennis presenteren: zo is het, en niet anders. Daarom is hij van mening dat relativering van levensbeschouwing in de opvoeding pedagogisch gezien de enige begaanbare weg is. Voor christelijk onderwijs zijn geloofsovertuigingen echter juist fundamenteel. Wie ze relativeert of ze zelfs buiten de deur wil houden, stelt het bestaansrecht van deze scholen ter discussie.
Het verwijt van indoctrinatie raakt het christelijk onderwijs daarom op een kwetsbare plek. De belijdenis dat Jezus de enige Weg tot behoud is, veroorzaakt kortsluiting in een cultuur die pluraliteit en inclusiviteit hoog in het vaandel heeft. Zo bezien staan christenen betrekkelijk weerloos tegen het verwijt van indoctrinatie, vooral als het voortkomt uit aversie tegen alles wat christelijk is. Exclusiviteit valt nu eenmaal niet weg te masseren.
Er is echter nog op een andere manier sprake van een kwetsbare plek. Het is te gemakkelijk om het verwijt van indoctrinatie meteen terzijde te leggen met het argument dat er sprake is van vijandschap. Daarmee ontnemen christelijke scholen zichzelf namelijk de mogelijkheid in de spiegel te kijken. Want hoeveel ruimte is er op school voor persoonlijke toe-eigening door leerlingen? Christelijke vorming is niet hetzelfde als een confectiekostuum aantrekken; het blijft altijd maatwerk. De ene leerling is de andere niet; er is altijd verschil wat karakter, aanleg, opvoeding en persoonlijke interesse betreft. Daar komt nog bij dat de rol van de leraar weliswaar belangrijk is, maar dit betekent niet dat hij de vorming van leerlingen kan overnemen. Die moeten zélf antwoord geven. Volgens Psalm 78 beoogt de opvoeding juist dat het kind zijn hoop op God stelt.
Voor vorming hebben leerlingen ruimte nodig. De coronatijd heeft laten zien hoe essentieel fysieke ontmoeting is. Mensen vormen zich niet achter een computerscherm; vorming vraagt om de fysieke ruimte van een klaslokaal, een kerk of een museum. Ze vereist echter vooral innerlijke ruimte. Klakkeloos de leraar nazeggen is geen vorming. Dat leidt slechts tot gewenste antwoorden. Waar ruimte ontbreekt, ligt indoctrinatie op de loer; ondanks alle goede bedoelingen van leraren.
Veilig
Vorming is namelijk meer dan het aanleren van waarden en normen. Het gaat om oordeelsvorming. Daarmee is niet bedoeld dat leraren simplistisch zwart-witdenken of wij-zijdenken moeten bevorderen. Het is zelfs meer dan meningsvorming. Oordeelsvorming houdt in dat leerlingen leren onderscheiden wat wezenlijk is; wat er echt toe doet (Fil. 1:10). Hierbij speelt de leraar een belangrijke rol. Hij is immers een gids. Oordeelsvorming veronderstelt volgens de apostel Paulus immers kennis. Daarom komt aandacht voor ruimte niet in mindering op de richtinggevende taak van leraren. Woorden van leraren doen ertoe; hun houding naar leerlingen des te meer.
Omgekeerd mag de nadruk op de gidsfunctie van de leraar er echter niet toe leiden dat de ruimte van leerlingen verdwijnt. Exclusiviteit van het christelijk geloof is niet hetzelfde als massiviteit; alsof er geen plek is voor lastige vragen, voor twijfel en tegenspraak. Vorming is, om de Vlaamse pedagoog Hans van Crombrugge te citeren, niet mogelijk zonder de omweg van vervreemding. Zolang de Bijbel maar openblijft; want ruimte geven aan leerlingen betekent niet hen het doolhof in sturen.
Dit stelt ten slotte voor de vraag hoe veilig christelijk- reformatorische scholen zijn. Is de school een sociaal veilige plek om vragen te stellen en tot antwoorden te komen? Ook als leerlingen niet volgens het boekje antwoorden; zelfs als ze het gehoopte antwoord níét geven. Opvoeders kunnen geloof niet afdwingen, al moeten ze wel dringen. Wat dit laatste betreft: voor de ruimte die leerlingen krijgen, is beslissend of Jezus op school is. Hij sluit nooit buiten; bij Hem zijn zondaren altijd welkom, met hun vragen en hun falen. Alleen genade behoedt voor indoctrinatie.