Opperrabbijn Jacobs: Antisemitisme is onuitroeibaar. Omdat het haat zonder reden is
Het antisemitisme neemt niet toe. „Het is nooit weggeweest. Het wordt alleen meer zichtbaar”, zegt opperrabbijn Jacobs. Daarom blijft het herdenken van de Holocaust volgens hem hard nodig.
Jacobs kwam dinsdagavond terug uit Oekraïne. Daar woonde hij een herdenking bij in de synagoge die in april is geopend nabij Babi Jar, de helling waar in 1941 onnoemelijk veel –wellicht zelfs 250.000– Joden zijn doodgeschoten. „Er zijn 2,5 miljoen Joodse mensen door kogels gedood. Dat waren er veel meer dan in de gaskamers. De soldaten moesten zuinig zijn: ze mochten niet meer dan één kogel per volwassene gebruiken. Moeders kregen de kogel, de baby in hun armen stortte levend mee in het ravijn.”
Na de oorlog verzweeg de Sovjet-Unie de slachtpartijen. „Lange tijd was er geen enkele zichtbare herinnering aan wat er is gebeurd. Nu is er een herinneringscentrum in oprichting. Daar kan in een synagoge worden gebeden voor de zielenrust van de vermoorden. Maar nauwelijks door familieleden, want die zijn ook bijna allemaal vermoord. Daarom heb ik het kadiesj-gebed uitgesproken.”
Terug in Nederland gaat Jacobs’ aandacht uit naar de jaarlijkse Holocaustherdenkingsdag. „We herdenken niet alleen de Jodenvervolging ver weg, maar ook dichtbij. Er werden 102.000 Joden via Westerbork naar de vernietigingskampen gestuurd om nimmer terug te keren.”
De ouders van de rabbijn overleefden de oorlog op onderduikadressen. „Mijn moeder had het er heel goed, maar mijn vader had hongeroedeem doordat zijn onderduikgevers de voedselbonnen die ze van het verzet kregen, verhandelden op de zwarte markt. Vanwege de honger at hij schillen, en muizen. Na de oorlog drongen anderen erop aan dat vader aangifte zou doen, maar hij zei: Die mensen hebben wél mijn leven gered.”
Jacobs’ ouders spraken weinig over die tijd. „Mijn generatie werd in bescherming genomen tegen het leed dat onze ouders was overkomen. Tegen hun kleinkinderen spraken de overlevenden vaak meer over hun verdriet. Ik hoorde soms van mijn kinderen wat mijn ouders over de oorlog vertelden.”
Intussen beïnvloedde het verleden zijn leven wel. „We leefden in de schaduw van de oorlog. Ik heb gevoel voor ritme en had graag piano willen spelen. Maar van oma moest ik vioolles nemen. De reden was dat oom Jozef viool speelde. Hij was een Joodse verzetsstrijder en is verraden en vermoord.”
Doorvertellen, herdenken, het blijft belangrijk, zegt de opperrabbijn. „Om de slachtoffers niet te vergeten. En om te voorkomen dat het opnieuw gebeurt.”
Niet dat het antisemitisme erdoor wordt uitgebannen. „Dat verdwijnt nooit. Omdat het haat zonder reden is. Er is wel gezegd: Er was afgunst omdat Joden rijk waren. Maar in Polen waren ze arm. Joden zouden alle macht hebben. Maar de psychiatrische patiënten van het Apeldoornsche Bosch werden ook vermoord. Joden zouden zich hebben afgezonderd. Maar in Duitsland waren ze zeer geassimileerd.”
Antisemitisme is onuitroeibaar, zegt Jacobs. Maakt dat nooit mismoedig? „Zo zit ik niet in elkaar. Ik probeer te doen wat ik kan. Bij een deel van de mensen kun je door educatie veel haat wegnemen. Op scholen in ons land wordt er echter bitter weinig aandacht aan de Holocaust besteed. We moeten blijven vertellen wat er is gebeurd.”