Leefgemeenschap maakt „lichte orthodoxie” mogelijk
Meer dan de helft van de christelijke leefgemeenschappen in Nederland is opgericht in de laatste tien jaar, blijkt uit een rapport van de Vereniging Religieuze Leefgemeenschappen (VRL). Volgens de onderzoekers heeft dat te maken met een krimpende kerk.
Het woensdag gepubliceerde rapport vormt de weerslag van een grondig onderzoek naar christelijke leefgemeenschappen in Nederland. Een gedetailleerd overzicht was er tot dusver niet. De onderzoekers –Anna van Veelen-Blomgren (33) en haar man Herman van Veelen-Blomgren (31)– richtten zich daarom in opdracht van de VRL op het verwerven van basale gegevens. Aan de enquête deden 63 van de 75 christelijke leefgemeenschappen mee.
Een groep mensen die samenwoont, is nog niet automatisch een leefgemeenschap. Er moet iets zijn wat de bewoners aan elkaar verbindt. In een christelijke leefgemeenschap is dat de gedeelde „spiritualiteit” en de praktische (diaconale of missionaire) invulling daarvan. Bewoners stellen bijvoorbeeld hun huis open voor de buurt, voor zinzoekers of voor gasten die op adem moeten komen. Ten minste 84 procent van de gemeenschappen zet op de één of andere manier in op gastvrijheid.
Het ervaren van verbinding (56 procent) is eveneens een belangrijk doel van leefgemeenschappen. Ook het bezig zijn met geloof en het uitdragen daarvan nemen een grote plaats in. Een grote meerderheid (86 procent) kent de gewoonte om samen te bidden. Een kleine 30 procent doet hiernaast „iets op het gebied van geloofsverdieping in de vorm van een gesprek, een Bijbelstudie of het gezamenlijk lezen van (religieuze) teksten.”
Een niet nader genoemd aantal leefgemeenschappen houdt een zondagse viering. Veel vaker, stellen de onderzoekers, krijgen bewoners op zondagochtend ruimte om naar hun eigen kerk te gaan.
De gemiddelde bewoner is relatief jong, veelal tussen de 18 en 45 jaar. De meesten wonen één tot vijf jaar in een gemeenschap, maar er is ook een betekenisvol aantal mensen dat langer dan twintig jaar blijft. Het aantal bewoners van leefgemeenschappen in Nederland stijgt, zowel binnen de bestaande groepen als door het toenemen van het aantal groepen.
Meer dan de helft van de gemeenschappen is in de laatste tien jaar opgericht. Waarin zit de aantrekkingskracht?
Anna van Veelen-Blomgren: „Ik zie een behoefte aan meer gezamenlijkheid in reactie op het doorgeslagen individualisme in de samenleving. Het contact met de gemeenschap zoals dat vroeger bestond in een dorp of in een straat, is helemaal verloren gegaan, zeker in de grote steden. Ik denk ook aan de veranderende rol van de kerk. Voor jonge mensen lijkt de kerk misschien op een zinkend schip. Zij voelen zich eerder aangetrokken tot nieuwe en frisse vormen. De leefgemeenschap is historisch gezien geen nieuw fenomeen, maar protestantse jongeren ervaren dit wellicht wel zo omdat ze niet bekend zijn met de rooms-katholieke monastieke traditie. Paradoxaal genoeg begint mijn generatie vaker een nieuwe gemeenschap dan dat ze zich aansluit bij een bestaande. Zo individualistisch zijn we dan toch nog.”
U constateert nog iets, namelijk polarisatie tussen zinzoekers die afstand nemen van de kerk en orthodoxe jongeren die juist lid blijven. Is een leefgemeenschap geschikt voor wie sceptisch staat tegenover kerk en geloofsleer?
„Dat zal niet voor iedereen persoonlijk gelden, maar het klopt dat jonge mensen die zich niet thuis voelen in de kerk, of daar geen rol vinden waarin ze zich kunnen ontwikkelen, soms goed passen in een leefgemeenschap. Ze vinden er gelijkgestemden en ruimte om nieuwe dingen uit te proberen.
Je kunt ook zeggen dat mensen die voor een leefgemeenschap kiezen het geloof serieus nemen. Het geloof is niet alleen iets voor zondagmorgen 10 uur, maar voor het hele leven. In een vrijzinnige kerk voelen zij zich daarom evenmin thuis als in een orthodoxe en conservatieve kerk. Verder willen ze handen en voeten geven aan het geloof. Ze zijn wat minder bezig met de vraag of anderen precies hetzelfde geloven als zij.”
U noemt het opvallend dat een grote meerderheid van de leefgemeenschappen zich omschrijft als algemeen christelijk. Wat had u verwacht?
„Dat gemeenschappen zich als protestants of rooms-katholiek zouden omschrijven. Vele beschouwen zichzelf als protestants maar niet als uitsluitend protestants. Ze kiezen voor een bredere identiteit. Voor oecumene en interkerkelijkheid. Niet voor verzuiling.”
Toch zie je dat niet terug in de door hen gekozen gezindte. Oecumenische leefgemeenschappen bevinden zich in de marge.
„Ik denk dat het woord oecumene niet meer in de mode is. Die term wordt vooral nog gebruikt door mensen van middelbare leeftijd. Terwijl uit het onderzoek blijkt dat leefgemeenschappen verschillen tussen kerken willen overbruggen en de samenwerking zoeken.”
In het onderzoek staat vrijwel niets over de diepere motivatie van de leefgemeenschappen.
„Omdat je daar niet op groepsniveau naar kunt vragen. Iedereen heeft zijn eigen persoonlijke motivatie. Voor sommigen zijn dat de boeken van Shane Claiborne, grondlegger van de New Monasticismbeweging in de VS, anderen putten uit hun ervaringen met Taizé, weer anderen halen hun inspiratie uit de Bijbel of uit een persoonlijke relatie met God.”