De blokfluit lijdt onder zijn eigen populariteit. Een starter maakt zich het instrument snel eigen, waardoor het vaak op scholen gebruikt wordt. Maar daardoor kennen veel mensen niet de beste kant van het blaasinstrument. Aan dat imago wil blokfluitiste Magda de Jong een einde maken. Bij haar leerlinge Renske Brouwer is dat alvast gelukt.
Slechte imago van de blokfluit wegpoetsen
Eigenlijk begon de liefde van Magda de Jong voor de blokfluit heel traditioneel. „Veel kinderen beginnen met de blokfluit en zo deed ik dat ook. Maar bij mij bleef het enthousiasme: toen ik na twee jaar een ander instrument mocht kiezen, wist ik niets leukers te verzinnen dan de blokfluit.” Alleen het orgel was in beeld als concurrent. Niet toevallig, want die instrumenten lijken soms best op elkaar. „Het is vooral de houtklank die me aanspreekt.”
De Goudse maakte van haar hobby haar werk. Wat bleef, is de liefde voor de blokfluit. „Het is eigenlijk een heel basaal instrument; een stuk hout met gaten. Maar het lééft. Het inspireert mij dat je er zelf wat van moet maken. De klank ligt niet vast, maar hangt van jou als bespeler af: van je adem, je articulatie.”
Tegelijk ziet De Jong wel dat niet iedereen warmloopt voor de blokfluit. En begrijpen doet ze dat ook nog wel. „Als je er met een grote groep op gaat toeteren, klinkt het heel lelijk. Mensen hebben dat beeld omdat de blokfluit zo veel is ingezet als schoolmuziekinstrument. Ik zie het als mijn grote uitdaging om de blokfluit af te stoffen en dat slechte imago weg te poetsen.”
En dat kan, merkt de Goudse. Ze trekt met de fluit langs basisscholen met lesprogramma’s en ook in haar lespraktijk ziet ze keer op keer hoe leerlingen ontdekken dat „de blokfluit veel mooier is dan ze dachten. Zeker wanneer ze in een ensemble gaan samenspelen.”
Wel ziet ze telkens een drempel terugkomen bij haar studenten. „Het is in het begin een heel toegankelijk instrument, eenvoudig om aan te leren. Je kunt direct iets moois maken. Maar na een paar jaar volgt de overgang naar het serieuzere werk: lagere instrumenten, zoals de alt, en moeilijker muziek. Ik probeer altijd alle leerlingen over die streep heen te krijgen.”
Wie toch nog altijd aan „getoeter” denkt bij de blokfluit, adviseert De Jong eens muziek te luisteren waarbij meerdere fluiten –van hoog tot laag– samenspelen. „Zoals het ensemble The Royal Wind Music. Dan merk je hoeveel variatie er zit in deze instrumenten. Of luister naar een cantate van Bach, bijvoorbeeld het begin van BWV 106, de ”Actus Tragicus”. Daar hoor je de blokfluit echt tot zijn recht komen.”
Dromen van een eigen muziekpraktijk
Orgel, hobo, viool en zelfs een clavichord. Er klonken al heel wat soorten klanken in huize Brouwer toen Renske een instrument mocht leren bespelen. Iets anders dan de familie wilde ze, en dus werd het de blokfluit. Spijt van haar keuze heeft de Driestarleerlinge uit Gouda nog niet gehad. Integendeel: ze droomt ervan om verder te gaan in de muziek.
Sinds Renske (14) zo’n zes jaar geleden bij Magda de Jong op les ging, leerde ze de verschillende soorten blokfluiten bespelen. Die zijn nu ook in huis: sopraan, alt, tenor en bas. „Maar ze zijn niet allemaal even goed: een nieuwe alt- en basfluit staan op mijn verlanglijst.” Haar ouders kopen de nieuwe instrumenten, waarna Renske die afbetaalt totdat ze van haarzelf zijn.
Het liefst speelt ze muziek die echt voor de blokfluit is geschreven: zoals uit de ”Tafelmusik” van Telemann of werk van Jacob van Eyck, die het bekende ”Der Fluyten Lust-hof” schreef.
De diversiteit van het instrument spreekt haar aan. „Soms klinkt het heel vrolijk, zeker op de sopraanfluit. Maar op de lagere instrumenten kun je ook een heel andere sfeer krijgen.” Het liefst bespeelt ze de alt. Vanwege de „mooie klank”, maar ook omdat het prettig speelt. „In de sopraan liggen de gaten vrij dicht bij elkaar, bij de tenor juist weer ver uit elkaar. In de alt liggen ze voor mijn handen precies goed.”
Blokfluit spelen mag eenvoudig lijken, schijn bedriegt. Voor Renske zit de uitdaging vooral in hoge noten en hoe ze die moet aanblazen. „Als je harder blaast, met een tu- of i-klank, krijg je hoge noten er makkelijker uit. Maar dat klinkt bij lagere noten weer lelijk. Je moet dus de noten vooruit lezen om te zien hoe je blazen moet. Vaak zet ik een rondje om de hogere noten.”
Later zelf concerten geven of naar het conservatorium, daar denkt ze weleens aan. En als ze dan toch droomt: „Een muziekpraktijk starten met mijn zus, dat lijkt me mooi.” Tot die tijd blijft het vooral nog even hard studeren. Uitvoeren doet ze al, maar dan op straat. „Regelmatig speel ik op zaterdag in een winkelcentrum in de stad. Dat levert vaak leuke reacties op, en het is een mooie bijverdienste. Het geld gaat meestal in de spaarpot. Voor een nieuwe fluit.”