Meer of slimmer werken?
De vacaturegraad is historisch hoog en de werkloosheid ongekend laag. Kunnen we de tekorten oplossen door méér te werken, of moeten we vooral slimmer werken?
Het aantal werkenden zal de komende jaren nog licht blijven stijgen, mede dankzij de hogere arbeidsparticipatie van 55-plussers. De gemiddelde werkweek is echter al jaren stabiel en met 31 uur internationaal gezien relatief laag.
Met een iets langere werkweek zou de arbeidskrapte in de zorg en het onderwijs snel zijn op te lossen. Werknemers in deze sectoren werken gemiddeld 24 tot 26 uur per week, inclusief overwerk. Maar ‘meer uren maken’ is niet altijd de oplossing. In sectoren als de ICT, bouw en industrie zet dat amper zoden aan de dijk, want daar is voltijd werken al de norm. En ook aan ‘meer mensen’ zit een grens; volgens onze prognoses zal het arbeidsaanbod vanaf 2026 juist gaan dalen.
Om hetzelfde werk te doen met minder mensen, is automatiseren het devies. Op die manier is de afgelopen twintig jaar een al flinke productiviteitsgroei behaald in de landbouw, industrie, handel en transport, de financiële sector en de informatie- en communicatiesector. Die laatste omvat zowel de IT-sector als media en uitgeverijen. Wel is die productiviteitsgroei in meer recente jaren afgezwakt. Productiviteitsgroei is er niet of nauwelijks in de contact-intensieve sectoren zoals de horeca, zorg en welzijn, en cultuur, sport en recreatie. Voor de economie als geheel betekent dit een halvering van de jaarlijkse productiviteitsgroei sinds de financiële crisis van 2008.
Dit is een somber vooruitzicht voor de toekomstige economische groei. Het is daarom zaak om nóg slimmer te gaan werken. Daarvoor is een cocktail van investeringen noodzakelijk. Om te beginnen meer investering in automatisering en Research & Development (R&D). Met daarbij extra aandacht voor sectoren die qua productiviteitsgroei achterblijven bij andere Nederlandse sectoren, zoals de bouw, of juist bij hun concurrenten in andere landen. Vergeleken met andere welvarende landen investeert Nederland namelijk structureel minder in bedrijfs-R&D. Die achterstand is vooral zichtbaar in de sectoren chemie/farmacie, autosector, overige industrie, computers en elektronica; bedrijven in deze sectoren investeren relatief weinig in R&D (in verhouding tot de toegevoegde waarde) vergeleken met hun buitenlandse tegenpolen.
Zo’n investeringsimpuls kan op de langere termijn ook bijdragen aan een geleidelijke transitie naar een meer kennis- en kapitaalintensieve sectorstructuur, waarbij arbeidsintensievere goederen minder in Nederland worden gemaakt.
In een kapitaalintensievere economie verdwijnt de mens niet buiten beeld, want om automatiseringsprojecten te laten slagen, is juist investeren in de kennis en vaardigheden van personeel een onmisbaar ingrediënt.
De verwachte stijging van de arbeidsvraag is het grootst in de zorg. Hier moeten alle registers worden opengetrokken: meer uren, meer mensen én meer automatisering. En het helpt ook als we proberen zo gezond mogelijk te leven. Ook dat is menselijk kapitaal.
De auteur is econoom bij RaboResearch