Natuurkundige Jake Hebert is sceptisch over de komende klimaatramp
Hoe komt het dat mensen die in de Bijbel geloven vaak sceptisch staan ten opzichte van klimaatalarmisme? Volgens dr. Jake Hebert heeft dat alles te maken met het wereldbeeld van mensen: geloven ze in miljoenen jaren of niet.
Dat het klimaat verandert, is een feit. De wereld wordt immers geteisterd door extreme temperaturen, extreme regenval, overstromingen, bosbranden, ontdooiende permafrost, wegsmeltende gletsjers en verdwijnend zee-ijs op de Noordpool. En satellieten meten wereldwijd een stijgende gemiddelde temperatuur op aarde en een stijgende zeespiegel.
Maar hoe erg is het allemaal? Vaak staan Bijbelgetrouwe christenen sceptisch ten opzichte van klimaatalarmisme, de voorstelling alsof er een enorme klimaatramp voor de deur staat. Hun reserves hebben vooral te maken met hun afwijzen van de evolutietheorie, constateert dr. Jake Hebert, als natuurkundige verbonden aan het Institute of Creation Research (VS). „Ik denk dat ik veilig kan zeggen dat de meeste christenen die de evolutionaire claims betwijfelen, ook hun reserves hebben bij de wereldwijde opwarming”, schrijft hij in zijn boek ”The Ice Age and Climate Change”.
Hebert noemt klimaatalarmisme een logisch gevolg van een evolutionair wereldbeeld. „Aanhangers daarvan gebruiken hun onhoudbare wereldbeeld om conclusies te trekken over het klimaat van de toekomst. Religie blijkt onlosmakelijk verbonden met het debat over klimaatverandering: wat we geloven over het verleden beïnvloedt wat we geloven over de toekomst.”
Uniformitarisme
Hoe dan? De meeste klimaatwetenschappers gaan uit van de filosofie van het uniformitarisme: natuurlijke processen zoals die vandaag de dag worden waargenomen verklaren ook de vorming van de aarde in het verre verleden. Oftewel: het heden is de sleutel naar het verleden. „Maar daarmee wijzen ze goddelijk ingrijpen af toen God de aarde heeft geschapen, zo’n 6000 jaar geleden; en ze ontkennen dat God de wereld heeft vernietigd met de zondvloed in de dagen van Noach”, constateert Hebert.
Als natuurkundige heeft de Amerikaan onderzoek gedaan naar weer en klimaat, zonneactiviteit, kosmische straling en boorkernen uit ijskappen. Zo kwam hij erachter dat aan de zogeheten Milanković-cycli (zie ”Milanković-cycli”) een cruciale rol worden toegekend in het klimaatonderzoek. Deze cycli duren tienduizenden jaren. Ze zijn van invloed op de verdeling en de intensiteit van het zonlicht op de aarde.
De cycli zouden verantwoordelijk zijn geweest voor het optreden van ijstijden (glacialen) en warmere perioden (interglacialen) op aarde. Wie uitgaat van de Milanković-cycli kan daarmee vaststellen dat er de afgelopen 2,6 miljoen jaar vijftig ijstijden zouden zijn geweest.
Klimaatwetenschappers veronderstellen op basis van de vele temperatuurwisselingen in de afgelopen miljoenen jaren dat het klimaat erg gevoelig moet zijn. Niet alleen voor de hoeveelheid ingestraald zonlicht, maar ook voor variaties van het broeikasgas CO2 in de lucht, dat de warmte vasthoudt.
Sneeuwval
De vraag is echter: klopt de Milanković-theorie als verklaring van ijstijden wel? Hebert: „Een ijstijd is afhankelijk van twee dingen. Allereerst moeten het ’s zomers koud genoeg zijn, zodat winterse sneeuw en ijs niet helemaal wegsmelten. Is dat het geval, dan zal zich in de winter daarna meer sneeuw en ijs ophopen. Als dit proces jarenlang doorgaat, kan een dikke ijskap ontstaan.”
Daarnaast moet er ’s winters enorm veel sneeuw vallen. „De meeste sneeuw valt tijdens relatief zachte winters. Dat komt doordat warmere lucht meer vocht kan bevatten”, legt de natuurkundige uit. Samenvattend: „Voor de vorming van een ijskap hebben we dus koude zomers, warme winters en hevige sneeuwval nodig.”
Meestal zijn koude zomers een gevolg van een koud klimaat, met koude winters, vervolgt Hebert. „Hieruit blijkt dat een ijstijd zal ontstaan onder abnormale omstandigheden, die niet waarschijnlijk zijn voor de wereld van nu.” Het is volgens de natuurkundige vrijwel onmogelijk dat dergelijke klimaatomstandigheden duizenden jaren kunnen duren, zoals de gebruikelijke klimaatmodellen veronderstellen. Hij noemt dat „een fundamenteel probleem voor de uniformitarische ijstijdtheorieën.”
Klimaatcycli
Vervolgens bekijkt hij de Milanković-theorie wat nauwkeuriger: komen de veronderstelde ijstijden wel overeenkomen met de Milanković-cycli? „Deze theorie is in hoge mate raadselachtig”, constateert de natuurkundige. De belangrijkste klimaatcycli van de Milanković-theorie –de baanbewegingen van de aarde die 100.000 jaar duren– kunnen onmogelijk ijstijden veroorzaken, meent Hebert. Ook de twee andere bewegingen van de aarde ten opzichte van de zon beïnvloeden de verdeling van het zonlicht minimaal. Ze kunnen onmogelijk verantwoordelijk worden gehouden voor ijstijden. Daarvoor is immers een immense klimaatverandering nodig.
De Amerikaan merkt nog een aantal vreemde zaken op rond de theorie. „Hoe kon de temperatuur op aarde tijdens de voorlaatste ijstijd al duizenden jaren stijgen voordat de instraling van het zonlicht op aarde ging toenemen?”
Ook corresponderen de ijstijden op het zuidelijk halfrond niet met die op het noordelijk halfrond. „Het zou logisch zijn dat wanneer het noordelijk halfrond ’s zomers weinig zonlicht ontvangt, het zuidelijk halfrond ’s zomers meer zonlicht krijgt. Je zou dus verwachten dat de ijstijden op het noordelijk en het zuidelijk halfrond elkaar zouden afwisselen. Dat blijkt echter niet het geval.”
Verder wijst Hebert op nog meer problemen, zoals dat de ijstijden tussen de 2,6 en 1 miljoen jaar geleden 41.000 jaar zouden hebben geduurd. „Dat is vreemd; de tolbeweging van de aardas, die 26.000 jaar duurt, heeft immers veel meer effect op de instraling van de zon.” Milankovićs theorie staat kennelijk vooral garant voor raadsels.
Fout
Hebert vraagt zich af waarom de theorie dan nog zo populair is. Een zoektocht op internet met als zoekterm ”Milankovitch theory” levert hem meer dan 100.000 hits op. Het valt de natuurkundige op dat wetenschappers er in hun onderzoek voetstoots van uitgaan dat de Milanković-theorie klopt. „Maar er zijn goede redenen om aan te nemen dat het bewijs voor de theorie zwak is of niet eens bestaat.”
Als het bewijs voor de theorie van de Milanković-cycli zo zwak is, dan is ook het verhaal van de vijftig ijstijden in de afgelopen 2,6 miljoen jaar gewoon fout. „Zelfs uniformitarische wetenschappers die geloven in miljoenen jaren, erkennen dat”, stelt Hebert.
Uit zijn analyse volgt dat klimaatwetenschappers de theorie vaak gebruiken om uit het verleden conclusies te trekken over klimaatveranderingen in het heden. „Maar als het bewijs voor de theorie zwak is of niet bestaat, zijn deze conclusies hoogstwaarschijnlijk ongefundeerd. Bovendien is dan het klimaatalarmisme ook onterecht.”
Zondvloed
Waar komen de ijstijden dan vandaan? Daarover is Hebert nogal uitgesproken. „Die zijn een gevolg van de zondvloed.” In zijn voorstelling maakte oceaanwater contact met het hete magma van onder de opengebroken zeebodem. Dat magma veroorzaakte de ”fonteinen des groten afgronds” (Gen. 7:11), en warmde het zeewater op. „Er konden daardoor ook grote hoeveelheden water verdampen van het oceaanoppervlak, waardoor het lang en intens kon regenen.”
Ook na de zondvloed ging dat proces van verdamping en extreme neerslag door. Tegelijk waren er explosieve vulkanische erupties, waardoor veel stof, CO2 en andere gassen de atmosfeer in werden geblazen. De zomers op aarde waren koud doordat vulkanisch stof zonlicht reflecteerde. Maar door de opgewarmde oceanen waren de winters wereldwijd tamelijk mild. Op de hogere breedtegraden viel de neerslag als sneeuw, verklaart Hebert.
Wetenschappers zijn het erover eens dat ijs en sneeuw zo’n 30 procent van het landoppervlak op aarde hebben bedekt. Met name op de hogere breedtegraden. „Er bestaan sterke aanwijzingen dat de ijsbedekking op het noordelijk halfrond in het algemeen vrij dun is geweest, gemiddeld zo’n 700 meter dik.”
Overschatting
Uit chemisch onderzoek aan boorkernen van Groenlands ijs en van de Antarctische ijskap blijkt dat er tijdens de sneeuwval vele honderden grote vulkanische uitbarstingen zijn geweest. Uitbarstingen die groot genoeg zijn om het wereldwijde klimaat te beïnvloeden.
Uniformitarische wetenschappers veronderstellen dat een boorkern uit Groenlands ijs „van de laatste ijstijd” 100.000 jaar aan sneeuwval vertegenwoordigt. Volgens Hebert is dat sterk overdreven, en gaat het om niet meer dan een paar honderd jaar. „Seculiere wetenschappers weten evengoed als creationistische wetenschappers dat een dikke ijskap zich in enkele duizenden jaren kan vormen. Desondanks gaan ze ervan uit dat deze ijskap miljoenen jaren oud moet zijn.”
In het uniformitaristische plaatje zou elke afzonderlijke aslaag een vulkanische uitbarsting vertegenwoordigen die vijftien tot zeventien jaar achtereen heeft geduurd. En dat is nauwelijks voorstelbaar. Bovendien verklaren de aangetoonde vulkanische uitbarstingen in Heberts zondvloedmodel de koele zomers veel beter dan de Milanković-cycli.
Ten slotte maakt de Amerikaan de stap naar de huidige klimaatverandering. „Aan de basis van het klimaatalarmisme ligt de ontkenning van Gods voorzienigheid voor al Zijn schepselen. God heeft deze planeet ontworpen tot een veilig huis voor ons. We kunnen er in alle redelijkheid van uitgaan dat Hij de aarde heeft geschapen met een robuust en stabiel klimaat. Daarover hoeven we ons geen onnodig grote zorgen te maken. Maar dat ontslaat ons niet van de plicht om goed voor ons huis te zorgen. Daarvan zullen we Hem eens rekenschap moeten geven.”
Boekgegevens
The Ice Age and climate change. A creation perspective, Jake Hebert; uitg. Institute of Creation Research; 300 blz.; € 35,00