Oprecht geluk in Surinaams oerwoud
Buiten de redelijk volgebouwde kuststrook van Suriname is het een ware oase voor mensen die van rust houden, zoals ik. Daarom vind ik het ook nooit een straf om, al dan niet voor het werk, een paar dagen die stilte op te zoeken, in jacht op een mooi of bijzonder verhaal.
Een van de meest bijzondere ervaringen is in mijn ogen de circa 400 kilometer lange weg naar West-Suriname, ook wel de Bosontsluitingsweg genoemd. Een grotendeels onverharde weg die, afhankelijk van de weersomstandigheden en het enthousiasme van de overheid om deze te onderhouden, matig tot redelijk begaanbaar is. Waardoor het eindpunt Apoera binnen een dag of soms langer bereikbaar is.
De snelheid waarmee je deze weg dwars door het nog redelijk ongerepte regenwoud kan afleggen, heeft niet alleen te maken met de gesteldheid van de weg. Het hangt ook af van de nieuwsgierigheid van de passanten en of ze er tijd aan willen besteden om daar aan toe te geven. Het kan je, zoals ik dat altijd noem, leerzame ontmoetingen opleveren die je niet had verwacht. Zo reed ik onlangs in de nabijheid van het indianendorp Matta langs een kerkgebouw langs de weg, in het midden van wat op een soort niemandsland lijkt. Het is omringd door grote witte zandvlakten, die zo karakteristiek voor dit gebied zijn. Een jonge indiaanse vrouw was het witte terrein aan het harken.
Ik trok de stoute schoenen aan, stopte en liep op de vrouw af, die mij wat argwanend bekeek. Maar het ijs brak al snel toen ze doorhad dat ik geen kwade bedoelingen had. „Ik ben het niet gewend dat iemand stopt; meestal racen mensen voorbij”, zei ze. Ze bleek Ariëlla te heten, het kerkje is van de Evangelische Broedergemeente. Alleen op zondag is er een dienst, dan komt er „iemand” uit Paramaribo om die te leiden. Dat het gebouw zo ver van Matta is gelegen, komt volgens Ariëlla doordat de meeste kerkgangers van buiten het dorp komen. „Die wonen in huisjes verspreid in het bos.”
Op mijn reactie dat ik helemaal geen huizen zie, zei ze: „Kom maar mee.” We liepen vijf minuten het dichte bos in en kwamen bij een keurig onderkomen, waar ze met haar man en drie kinderen al jaren woont. „Mijn hele familie en vele andere gezinnen wonen zo. We planten zelf, dus hebben heel weinig nodig. We zijn het gewend en we willen niemand tot last zijn. De kinderen gaan wel naar school in het dorp en verder komen we op zondag bijeen voor de dienst. Mijn leven is perfect”, zei ze, zonder dat ik er naar vroeg. Maar ze klonk zo oprecht, dat ik haar wel moest geloven.
Ik moet volgens Ariëlla zeker eens naar de dienst komen. Ik beloofde het plechtig en vervolgde mijn weg. Opgewekt stapte ik in de auto, in de wetenschap dat er nog mensen zijn die ook met hele simpele dingen gelukkig kunnen zijn.