Elke tijd en context vragen om een actuele verwoording van het katholieke (algemene) geloof. Niet om Gods woorden aan te passen, maar om ze dichtbij te brengen. Tim Keller en John Piper geven een voorbeeld.
Nieuwe vragen zijn belangrijker dan oude vragen. Nieuwe antwoorden zijn beter dan oude antwoorden. Al in de jaren 40 van de vorige eeuw waarschuwde C. S. Lewis met klem tegen dit ”chronologisch snobisme”: een vooringenomen voorkeur hebben voor de eigen tijd en de geschiedenis en traditie veronachtzamen. Nu zou hij dat denk ik alleen nog maar meer doen.
Gereformeerde christenen vallen Lewis daarin bij. We leggen liever de nadruk op vasthouden, bewaren en doorgeven dan op vernieuwen en verder ontwikkelen. Het christelijk geloof is een ”traditioneel” geloof, dat „eenmaal aan de heiligen overgeleverd is” (Judas 1:3). Dat pand moeten we bewaren.
Vernieuwen
Toch moet dat bewaren wel samengaan met vernieuwen. Allereerst om te groeien in het kennen van de Heere God en het leven met en voor Hem. Concreet betekent dat vooral groeien in het verstaan en toepassen van de Bijbel, de belangrijkste bron en maatstaf voor ons geloof. Deze groei mogen we ook verwachten. De Heere Jezus heeft beloofd dat de Geest in alle waarheid zal leiden. Wel heeft deze groei vooral het karakter van verdieping. Zelfs in de Reformatie ging het meer om herontdekken dan om ontdekken. De theologie is een principieel conservatieve wetenschap (R. C. Sproul).
De Reformatie herinnert ons aan een tweede reden voor vernieuwing: God moet onze kerk en onze theologie steeds weer zuiveren en reformeren en onze eigenwijsheid, onze zwakheid, ons ongeloof en onze blinde vlekken en vooroordelen tegemoetkomen. Dankbaarheid voor onze (gereformeerde) traditie mag niet leiden tot verering van de traditie of blind vertrouwen op de traditie.
Vertalen
Maar ik wil vooral aandacht vragen voor een derde reden voor vernieuwing als taak voor kerk en theologie. Elke tijd en elke context vraagt om een actuele verwoording van het katholieke (algemene) geloof. Om Lewis nog een keer te citeren: „Wat we moeten doen, is het tijdloze aanbieden in de specifieke taal van onze tijd.” Daarbij gaat het niet alleen om taal in de letterlijke zin van het woord, dat ook, maar meer nog om een gevoeligheid voor de eigen vragen, interesses, voorkeuren en sterke en zwakke kanten van de eigen tijd en context. Niet om de woorden van God aan te passen, maar om ze dichtbij te brengen. Om het pand te bewaren, moet je ook vernieuwen.
In de Bijbel zien we dat al gebeuren. De profeten herinneren aan de Thora, maar wel met een actuele verwoording en toepassing. Paulus verkondigt in Athene hetzelfde Evangelie als in Antiochië, maar wel in een andere vorm, afgestemd op de context, cultuur en specifieke vragen van zijn hoorders.
Zeker onze postchristelijke westerse cultuur vraagt om nieuwe taal, zodat ongelovigen en gelovigen de woorden van God ook echt horen, zowel in hun veroordelende (Wet) als in hun bevrijdende (Evangelie) kracht. In dat vertaalproces kunnen juist oude theologen ons verder helpen. Augustinus blijkt bijvoorbeeld verrassend actueel, zoals James K. Smith en Herman Paul laten zien. Of wat recenter: Bavinck en Lewis.
Maar we hebben ook hedendaagse theologen nodig. Ik zou er twee willen noemen: Tim Keller en John Piper. Ze hebben ieder hun eigen front, stijl en kracht. Kellers front is de seculiere denk- en leefwijze, Piper richt zich meer op lauwe en wereldgelijkvormige (naam)christenen. Keller heeft een apologetische en dialogische stijl, Piper meer die van een opwekkingsprediker. Keller reflecteert diep op de verhouding cultuur en geloof, Piper vooral op de hoogten en diepten van het geloofsleven. Keller is voorzichtig en presenteert zich vaak als algemeen christelijk, Piper is uitgesproken calvinistisch. Maar allebei vertellen ze de tijdloze kern van de Bijbel in nieuwe taal en zien ze dat ook als hun opdracht.
Vier accenten
Ik wil een aantal accenten uit hun ‘vertaalwerk’ naar voren halen. Accenten die we in onze tijd hard nodig hebben, zodat we, om categorieën uit Kellers hoofdwerk ”Center Church” te gebruiken, als christenen en theologen niet alleen trouw zijn maar ook vruchtbaar.
- Keller én Piper benadrukken in hun bediening, dwars tegen de postmoderne tijdgeest in, het objectieve karakter van de Bijbel en het christelijk geloof. Ze zijn ervan overtuigd dat God ons grond onder de voeten geeft, een fundament om op te staan. Er zijn goede argumenten om je aan God over te geven en de boodschap van de Bijbel te aanvaarden. Geloven is geen sprong in het donker, maar in het licht. Beiden belijden ook de ”inerrancy” (onfeilbaarheid) van de Bijbel, niet als een beschermingsconstructie maar als een belijdenis van de volstrekte betrouwbaarheid van de woorden van God, die door de Bijbel zelf wordt opgeroepen.
- Deze meer rationele en apologetische benadering gaat samen met een focus op het hart (net als bij Augustinus, Edwards en Lewis, belangrijke bronnen voor Keller en Piper). Geloven is kennen, aanvaarden, vertrouwen, maar ook liefhebben, de heerlijkheid van God in Christus zien en bewonderen. Het is de Heilige Geest Die daarvoor zorgt, maar Hij gebruikt wel middelen. Keller en Piper wijzen hier op het belang van beelden en metaforen. De waarheid moet verkondigd worden, maar wel op zo’n manier dat die ook reëel voor ons wordt en we die ook gaan omhelzen.
- Wat we volgens Keller en Piper in onze tijd ook dringend nodig hebben, is een theologie die het God-zijn van God onderstreept. Een theologie die niet alleen aandacht vraagt voor Gods nabijheid en bewogenheid maar ook voor Zijn grootheid en heiligheid. Veel te vaak maken ook christenen God tot een (therapeutisch) middel, terwijl Hij ons doel is en moet zijn. Voor Piper is dit het hoofdthema in zijn werk (God is the Gospel!), maar ook bij Keller zien we dit accent duidelijk naar voren komen, vooral in zijn boeken over het gebed en de Psalmen.
- Ten slotte zijn Keller en Piper beiden evangeliecentrisch in hun denken. Zeker in onze tijd van ”religieuze laaggeletterdheid” moet helder zijn waar het nu werkelijk om gaat en mogen christenen niet druk zijn met bijzaken. De Bijbel heeft een centrum: de dood en opstanding van Christus. Dat Evangelie moet ook het centrum van ons leven, onze gemeente en onze theologie zijn, om vervolgens alle andere thema’s vanuit dat Evangelie te doordenken en te belichten. Paulus deed het ook al. Of hij nu spreekt over het plan van God (Efeze 1), het huwelijk (Efeze 5), de levensheiliging (Efeze 4 en Romeinen 6) of de toekomst (1 Thessalonicenzen 4-5), altijd doet hij dat op een evangeliecentrische manier. Met name Keller laat zien hoe we Paulus in onze tijd kunnen navolgen.
Machtige Helper
Bewaren en vernieuwen. De tijdloze kern doorgeven, eigentijds gekleed. Een blijvende opdracht. Wie is tot deze dingen bekwaam? Gelukkig is er een machtige Helper, de grote ‘Vertaler’, de Geest van Pinksteren. Hij zorgt ervoor dat mensen de woorden van God horen „in hun eigen taal” (Handelingen 2:11).
De auteur is hervormd predikant te Sommelsdijk. Dit artikel is een samenvatting van zijn lezing dinsdag tijdens de door de Gereformeerde Bond georganiseerde studieweek voor theologiestudenten in Elspeet.