Transgenderisme draait om absolute vrijheid en gelijkheid
Bij transgenderisme gaat het niet om transseksuelen. Het is een wapen in de maatschappijkritiek, die draait om radicale vrijheid en radicale gelijkheid, ten koste van al het andere.
Men kan het gegeven dat er al zolang als de mensheid bestaat mensen zijn die ervan overtuigd zijn in het lichaam van het verkeerde geslacht te huizen, zien als een medische en psychische kwestie, waarmee zo menselijk en verstandig mogelijk moet worden omgesprongen. Dan is het iets relatief kleins. Het betreft immers maar weinig mensen die transseksueel zijn.
Dat is echter niet de aanpak van de ideologie van het transgenderisme. Het gaat dus niet om transgenders of transseksuelen, maar om een ”-isme”. Voor transgenderisme is het gegeven dat er transgenders zijn aanknopingspunt voor een alomvattende maatschappijkritiek. Of preciezer: het is een wapen in die maatschappijkritiek, naast vele andere wapens. Het gaat in het transgenderisme dus eigenlijk niet om transgenders of transseksuelen. Het gaat om wat anders, namelijk vrijheid en gelijkheid. Transgenders of transseksuelen zijn, in deze opvatting, niet vrij om zichzelf te kunnen zijn. En ze worden niet gelijk behandeld.
Dezelfde maatschappijkritiek zien we terug in de discussie omtrent de positie van homoseksuelen, vrouwen, immigranten en mensen met een andere huidskleur. Steeds weer gaat het om vrijheid en gelijkheid. Het idee is dat mensen die tot dergelijke groeperingen behoren, worden achtergesteld en onderdrukt, en soms ook nog uitgebuit. Ze waren en zijn niet vrij om zichzelf te kunnen zijn en worden niet als gelijke gezien en behandeld, maar als minderwaardig.
De kwestie van het transgenderisme voert ons, zo gezien, onmiddellijk naar een veel breder en fundamenteler thema: een bezinning op de waarden van vrijheid en gelijkheid. Het is van het allergrootste belang dat we die ondernemen, want alleen als we helder zicht op de fundamenten hebben, krijgen we ook een scherp zicht op wat er allemaal op voortbouwt.
Franse Revolutie
Laten we beginnen met een kenschets van de historische achtergrond. Vrijheid en gelijkheid zijn de voornaamste beginselen van de Franse Revolutie. Die is in belangrijke mate geïnspireerd geweest door de ideeën van de verlichting. Als we het hebben over vrijheid en gelijkheid, hebben we het dus in eerste aanleg over verlichtingsideeën.
Dat is echter niet het hele verhaal. Want in reactie op de verlichting en de Franse Revolutie is een soort tegenverlichting ontstaan, die vanouds romantiek wordt genoemd. Ook de romantiek heeft de beginselen van vrijheid en gelijkheid als uitgangspunt, maar geeft er een andere duiding aan. De anno nu dominante maatschappelijke opvattingen, ook over de zojuist genoemde thema’s, zijn een product van verlichting én romantiek.
Het christendom en de christelijke kerken hebben zich vanaf het begin tegen de Franse Revolutie gekeerd. In het verlengde daarvan is ook het verlichtingsdenken door het christendom vanaf het begin afgewezen.
Voor de romantiek ligt dat wat anders. Deze leek velen, door de gedeelde kritiek op verlichting en Franse Revolutie, een bondgenoot. Zo kan men wel stellen dat iedereen die in Nederland in de lijn van het Reveil staat in feite ook in de lijn van de romantiek staat, aangezien het Reveil door die laatste is gevormd.
Waarom was de christenheid tegen de Franse Revolutie en haar beginselen? Hoe kan men nu tegen vrijheid en gelijkheid zijn? Vanuit het perspectief van 2021 is die vraag niet gemakkelijk te beantwoorden. Vrijheid en gelijkheid zijn inmiddels zulke vanzelfsprekendheden geworden, zo geworteld in de geest, óók de christelijke geest, dat een kritiek van de vrijheid en de gelijkheid zoals die in de negentiende en nog in de eerste helft van de twintigste eeuw gangbaar was in christelijke kring, door bijna niemand meer is na te trekken.
Begripsverarming
Wat was het precies dat mensen als Kuyper en zijn leermeester Groen van Prinsterer en vele anderen bekritiseerden in de beginselen van de Franse Revolutie? Als zij tegen vrijheid en gelijkheid waren, waren zij dan voor onvrijheid en ongelijkheid, voor slavernij, discriminatie en onderdrukking? Nee, natuurlijk niet.
Het probleem is hier de taal of de gebruikte begrippen, of liever gezegd de taal- en begripsverarming. Als vrijheid en gelijkheid de enige waarden zijn, is alles wat daartegen ingaat verwerpelijk en een gevaar. Als er meer waarden zijn dan alleen die twee, dan wordt het beeld echter al heel anders.
Neem bijvoorbeeld de waarde ”gemeenschap”. Een centrale christelijke waarde. Gemeenschappen zijn van cruciale betekenis in het leven. Een geatomiseerd, eenzaam leven is een verschrikking. Het deel uitmaken van een gemeenschap betekent echter dat men zekere verplichtingen heeft jegens die gemeenschap. Die verplichtingen beperken de vrijheid van de individuele mens.
Wat zijn de waarden van het christendom? Voor het christendom, voorafgegaan door de Griekse filosofie, gaat het om heel andere waarden dan vrijheid en gelijkheid. Leest men het Oude of het Nieuwe Testament, leest men Plato en Aristoteles, leest men Augustinus en Thomas van Aquino, leest men Luther en Calvijn –om slechts de belangrijkste namen te noemen– dan gaat het nergens over vrijheid of gelijkheid. Althans niet in de sedert de verlichting en de romantiek gebruikelijke zin van het woord. Het gaat –en ik noem slechts een paar centrale begrippen– over onwetendheid en wijsheid, over zonde en liefde, over geloof en genade. Het gaat, in één woord, over het zielenheil.
Waar staan de verlichting en romantiek nu voor? Om te beginnen de verlichting. Deze begint met een aantal zeer scherpzinnige zeventiende-eeuwse denkers. Ik bedoel Francis Bacon, René Descartes en last but not least Thomas Hobbes. Hun werk constitueert een radicale en bewuste breuk met het antiek-christelijke denken. Het zijn alle drie materialisten. Dat wil zeggen: alles wat er is, alles wat bestaat, is materie in beweging. God bestaat dus niet, de ziel bestaat niet, en een vooraf gegeven, transcendent en objectief goed en kwaad bestaat niet. Voor wat de mens betreft gaat het om het lichamelijke leven aan deze zijde van de dood. Het geluk ligt dan ook in het bevredigen van zo veel mogelijk van zijn begeertes in het leven. Dat en niets anders is het goede. Daartegenover staat als het kwade de vroege dood en de onmogelijkheid je begeertes te bevredigen.
Overhoop gegooid
Deze nieuwe visie op het leven heeft bijna alles overhoopgegooid, ook de visie op kennis. De hoogste kennis was altijd de wijsheid geweest: hoe ga je als mens goed om met de gegeven omstandigheden? Dat werd nu de techniek en de daaraan ten grondslag liggende natuurwetenschap: hoe kunnen we de natuur zo manipuleren dat we steeds beter onze begeertes kunnen bevredigen?
Dat alles heeft het aangezicht van de aarde, de inrichting van het leven en wat algemeen als goed en kwaad werd beschouwd, onherkenbaar veranderd. Goed is in deze opvatting de maximale vrijheid om zo veel mogelijk de bevrediging van je begeertes te kunnen nastreven, door niemand gehinderd. De gelijkheid volgt daaruit. Want als iedereen die maximale vrijheid moeten hebben, kunnen niet sommigen meer vrijheid hebben dan anderen. Vandaar gelijke vrijheid.
Vrijheid en gelijkheid komen hier, voor het eerst in de wereldgeschiedenis, naar voren als fundamentele waarden. En de techniek komt hier, ook voor het eerst in de wereldgeschiedenis, naar voren als de voornaamste kennis. Een techniek die van alles mogelijk heeft gemaakt, waaronder een geslachtsveranderende operatie.
Het einde van deze ontwikkeling is niet in zicht. De begeertes van de mens zijn schier oneindig. De techniek streeft ernaar zo snel en goed mogelijk aan te bieden waar vraag naar is. Op dit moment probeert men computerchips en hersenen aan elkaar te koppelen, vanuit de gedachte dat dit de mens oneindig veel intellectuele capaciteit geeft. De DNA-techniek moet in de toekomst alle fysieke tekortkomingen ongedaan maken en een perfecte mens mogelijk maken. De robottechniek moet ons de perfecte hulpjes geven. De medische techniek moet alle ziektes uitbannen en uiteindelijk zelfs de dood.
Onsterfelijkheid
Vanuit de antieke en christelijke traditie gedacht, is de vraag steeds opnieuw: Wat is de waarde hiervan? Als men voor de troon van God staat en verantwoording moet afleggen, kan men dat niet doen door te zeggen dat men –dankzij een chip– zo goed kan rekenen, een perfect lichaam heeft, of de onsterfelijkheid heeft verworven. Dan gaat het er alleen om dat men kan laten zien serieus geprobeerd te hebben een goed mens te zijn.
De romantiek, begonnen in 1750 met Rousseau, is net als de antieke en christelijke traditie kritisch op de verlichting. Toch is die allesbehalve een terugkeer naar de traditie. Ook zij stelt vrijheid en gelijkheid centraal, maar op een andere manier dan de verlichting. De romantiek verzet zich tegen de volstrekte immanentisering van mens en wereld die plaatsvindt in de verlichting. Mens en wereld zijn wezenlijk meer, rijker en dieper. Maar van transcendentie in de traditionele zin van het woord is geen sprake. In de traditie ging het om het Hogere dat bestaat naast het ik en zijn begeertes. Het Hogere waarnaar de mens zich moet toekeren, in weerwil en ten koste van dat ik. Met Augustinus woorden: ”amor sui”, de eigenliefde, moet veranderen in ”amor Dei”, de liefde voor God, voor het Goede, Ware en Schone.
Hier, in het romantische denken, gaat het om het hogere op de bodem van het ik. De ziel van de mens, dat is bij uitstek het goddelijke.
Dat goddelijke omvat nadrukkelijk niet de begeertes. Die zijn slechts een oppervlaktefenomeen. Het gaat om een diepere laag, om wat men werkelijk is: het eigenlijke zelf, je ware identiteit. Die bepaalt wat geboden en verboden is, wat men moet doen en laten.
Dat vereist allereerst dat men zichzelf zoekt en niet stompzinnig zijn begeertes achterna jaagt. Daarna dat men zichzelf is. En ten slotte dat men zichzelf ook ontplooit of realiseert. Als je niet jezelf kunt zijn, is dat ernstig, ja verderfelijk. Wie daar debet aan is, overtreedt iemands heiligste recht. Zo gezien is een familie, een kerkgemeenschap of een school die kinderen opvoedt in een bepaald geloof of specifieke ideeën bij voorbaat als diep problematisch. Men laat immers die kinderen niet zichzelf zijn. Men drukt hun het stempel op van de gemeenschap, die voorkomt dat ze zichzelf zijn.
Het is zaak dat ieder mens gelijkelijk vrij kan zijn om zichzelf te zijn. Daar hebben we de vrijheid en gelijkheid weer, maar nu op een zekere religieuze ernst gefundeerd.
Slechts pionnen
Als ik terugkeer naar de kwestie van het transgenderisme, dan denk ik te kunnen concluderen dat de filosofische uitgangspunten van die ideologie tweeërlei zijn.
In de eerste plaats een romantische visie op het zelf. Het gaat er boven alles om dat de transgender of transseksueel zichzelf kan zijn, net als ieder ander.
De techniek levert daartoe de middelen. Alles moet in het werk worden gesteld om die verder te perfectioneren en zo de betrokkenen gelukkig te maken. Dit vertrouwen in en deze hoop op de techniek zijn natuurlijk een product van het verlichtingsdenken.
Een dergelijke opvatting is overal in onze maatschappij terug te vinden, niet alleen in het transgenderisme. Het is bijvoorbeeld ook de heersende opvatting in het onderwijs en in de reclamewereld. Transgenderisme heeft in die zin inderdaad niet te maken met transseksualiteit. Het gaat in feite om verlichting en romantiek, het gaat om radicale vrijheid en radicale gelijkheid, ten koste van al het andere. Transgenders of transseksuelen zijn in dit debat slechts pionnen, naast vele andere.
De auteur is hoogleraar rechtsfilosofie aan de Universiteit Leiden. Dit artikel is een samenvatting van een lezing die hij op 1 juli hield op een conferentie van Bijbels Beraad M/V.