Op de oude kerk van Ulrum prijkt een leeuw in plaats van een haan
In de oude kerk van Ulrum is het stil en koel. De kerk is open voor wie er binnen even wil rondkijken of een moment van rust zoekt – maar op dit zomerse middaguur is er niemand. Op zwarte borden zijn met krijt de te zingen liederen geschreven: Psalm 68 vers 7 en 12, en een viertal gezangen.
Ulrum is een klein dorp in het noordwesten van Groningen, op een steenworp afstand van het Lauwersmeer. Het aantal inwoners neemt al jaren af; tegenwoordig zijn het er minder dan 1300. Landbouw is hier zo ongeveer de enige vorm van bedrijvigheid.
Ds. H. de Cock zette Ulrum in 1834 op de kaart met het ingrijpende besluit om zich na zijn afzetting af te scheiden van de Nederlandse Hervormde Kerk. Hij kon zich niet verenigen met de vrijzinnige opvattingen en de manier van preken in de vaderlandse kerk en kwam hierdoor in conflict met de kerkelijke en wereldlijke autoriteiten. Vooral het zingen van evangelische gezangen was hem een doorn in het oog. Een grote schare eenvoudige, ongeletterde mensen uit het dorp en de wijde omgeving laafde zich echter aan zijn preken.
Ulrum is gebouwd op twee terpen of wierden. Op de ene stond tot 1809 de Ansingaborg, een adellijk huis dat uit de 15e eeuw stamde. Op de andere staat nog altijd de eenvoudige dorpskerk die vermoedelijk rond 1225 werd gebouwd. Aan de noordkant van de kerk is in 1902 consistoriegebouw Irene neergezet, opgetrokken in roodbruine baksteen – maar dat heeft ds. De Cock niet meer meegemaakt. Er zijn plannen om in dit gebouwtje een museum in te richten dat herinnert aan ds. De Cock en de Afscheiding.
De witte pastorie waarin het predikantsgezin woonde, is er nog. Na de Afscheiding werden twaalf soldaten bij ds. De Cock ingekwartierd. De dominee, zijn gezin en de dienstmeid werden veroordeeld tot kamerarrest; ds. De Cock kreeg een preek- en spreekverbod.
In de kerk vallen direct de bakstenen gewelven op. Ds. De Cock heeft die nooit zo gezien. Bij de grote restauratie van 1916/1917 is de witte pleisterlaag verwijderd. Ook de onderliggende beschilderingen verdwenen. Slechts een paar overgebleven fragmenten geven een indruk hoe het geweest moet zijn.
De familie Lewe van de Ansigaborg had een voorname plaats in de kerk: de met houtsnijwerk versierde bank met familiewapen uit ongeveer 1660 is er nog altijd. De adellijke familie had het zogenoemde collatierecht: het recht om de predikant te benoemen. Ze steunde de kerk financieel en materieel. In 1685 schonken Hero Casper, baron van Inn- en Kniphuisen, en zijn vrouw Anna Lewe (van de Ansingaborg) een fraaie avondmaalsbeker aan de kerk. Op de veertig meter hoge kerktoren prijkt niet een haan, maar een leeuw, die herinnert aan deze adellijke familie.
In deze serie wordt de geschiedenis van een aantal markante kerkgebouwen uit de Nederlandse kerkgeschiedenis belicht.