„Bedenk wat je doet voor je de ‘schatkist’ uit 1773 verouderd verklaart”
Zes lezingen lang praten over zingen. Dat kunnen de sprekers woensdag op het symposium ”Passie voor psalmzang”. Tussendoor, boven dat alles uit en soms ook ter illustratie, zingt de cantorij van de Theologische Universiteit Apeldoorn (TUA). Geen gezangen, wel psalmen in allerlei berijmingen en op allerlei melodieën.
Aanleiding voor het symposium is de uitgave van ”Ons psalmboek”, waarin dr. Jaco van der Knijff de achtergronden en het gebruik van het kerkboek uit 1773 toelicht. De lezingen op het symposium gaan echter over meer dan alleen ‘1773’.
Over het gebruik van liederen naast de psalmen wordt al eeuwenlang gediscussieerd, toont hymnoloog dr. Jan Smelik. In de achttiende eeuw voelen steeds meer predikanten en kerkgangers zich ongemakkelijk bij het zingen van „Prophetische vloekpsalmen.” Er ontstaat behoefte om in de nieuwtestamentische gemeente ook gezangen te zingen. De bundel ”Evangelische Gezangen” ontstaat op die manier, als aanvulling op de berijming van 1773.
In de loop van de negentiende eeuw ontstaat er echter kritiek, onder anderen van ds. Hendrik de Cock. Sommigen vinden het zingen van gezangen in de kerk in strijd met de Dordtse Kerkorde, anderen zetten vraagtekens bij de inhoud van de liederen. De predikant uit Ulrum vindt het in strijd met de Dordtse Leerregels wanneer alle mensen een regel als ”Heeft Zijn liefde mij verkoren” zingen.
Smelik vindt de kritiek van De Cock en zijn tijdgenoten vergezocht. „Hun commentaar gaat vaak niet over wat er wel in de liedtekst staat, maar juist over wat er niet staat.” Aan het eind van de lezing concludeert de hymnoloog: „Wanneer je in het algemeen problemen hebt met de kerk ten aanzien van leer en leven, dan kleurt dat onherroepelijk je oordeel over liederen die binnen die kerk aangeboden of voorgeschreven worden.”
Klankrijkdom
Psalmen hebben veel kracht in zich, betoogt dr. Roel A. Bosch, of ze nu in een oude berijming of op een nieuwe wijs gezongen worden. Dr. Bosch werkte mee aan de selectie van psalmen voor het nieuwe liedboek. Voor Psalm 23 alleen al kozen de samenstellers voor zeven varianten naast de gebruikelijke versie.
Als voorbeeld van de klankrijkdom in de psalmen leest de predikant uit Zeist Psalm 29 voor, waarbij hij een paar mannelijke TUA-studenten mee laat spreken bij de woorden ”De stem van de Heere”.
Het woord vrede aan het eind van de psalm laat hij drie keer resoneren. „Stem en tegenstem springen op voor Hem”, citeert dr. Bosch de bekende lieddichter Willem Barnard.
Klooster
De oudtestamentische liederen worden massaal gezongen in kerken, of klinken in canon of vierstemmig in het klooster van Taizé. Maar ze vinden ook hun uiting in ”Psalmen voor Nu” of in een nieuw gedicht op een Ierse volksmelodie.
Dr. Bosch vindt het belangrijk dat tekst en melodie nauw met elkaar verbonden zijn en dat ze passen binnen de context waar ze gezongen worden. „In deze veelzijdige tijd mogen we blij zijn met veel vormen waar we uit kunnen kiezen. Calvijn zei al dat liedkunst en poëzie ertoe doen. Gods psalmen bloeien op in schoonheid.”
Overuren
Een schatboek. Zo noemt Van der Knijff het psalmboek. Daarmee doelt hij niet alleen op de berijmde psalmen, maar –het zwarte boekje dat hij als jongetje al kreeg omhooghoudend– ook op de twaalf Eenige Gezangen, de Heidelbergse Catechismus, de verschillende geloofsbelijdenissen en formulieren en de Ziekentroost. „Met het gebruik van dat boekje plaatst de kerk van nu zich in een traditie van eeuwen.”
De muziekredacteur van het Reformatorisch Dagblad memoreert tal van markeringspunten en schakels in de geschiedenis. Bij hagenpreken verkochten marskramers op de rand van de velden de eerste psalmboekjes van Datheen en Utenhove. De verbinding met de vroege kerk ligt in de Avondzang. Reformator Maarten Luther is in de gezangen vertegenwoordigd in het Gebed des Heeren. En ook nu worden talloze christenen in de hoogte- en dieptepunten van hun leven geïnspireerd en getroost door fragmenten uit het psalmboek.
Toch, en dat is een terugkerend refrein in alle publicaties van Van der Knijff, wordt het „schatboek” tegelijk miskend. „Veel gebruikers bewaren een schatkist waarvan ze de inhoud maar ten dele kennen.” Hij betreurt het dat er vaak gegrepen wordt naar de bekende versjes: „De lofzangen maken overuren bij advent en Kerst, maar wie zingt er wel eens de Bedezang voor de Predikatie of de berijmingen van de geloofsbelijdenis?”
Het behoud van het psalmboek ligt in een goed gebruik ervan, onderstreept Van der Knijff, die ook docent liturgiek is aan de TUA. „Weet dat we goud in handen hebben. Bedenk wat je doet voor je deze schatkist verouderd verklaart.”