Eropuit, vanuit je eigen woonkamer
Het is een dringend advies: blijf zo veel mogelijk thuis. Maar soms moet je er gewoon even uit. Dat kan tegenwoordig ook digitaal, maar kan een virtueel uitje concurreren met de werkelijkheid?
Poef! Midden in de woonkamer staat opeens een poort. Links staat gewoon de boekenkast en rechts de tafel. Daartussenin bevindt zich nu een gapend zwart gat. Hoe kan dat? En wat zit er áchter?
Een snelle blik om de virtuele hoek geeft duidelijkheid: er ligt een lichaam op tafel. Eromheen staan mannen in deftige zwarte pakken. Nauwkeurig volgen ze de verrichtingen van dokter Tulp, die anatomieles geeft aan de hand van het lichaam van Aris Kindt. Tulp toont de chirurgijns van Amsterdam de aders, spieren en pezen van Kindts arm. De arts staat als bevroren – in zijn ene hand een instrument, de andere hand belerend omhoog. Boven zijn hoofd vliegt een vogeltje.
Een concert bezoeken vanuit de huiskamer, al swipend van het ene naar het andere hoogtepunt in de collectie van ‘het Rijks’, of met Google Streetview grasduinen over de Sallandse Heuvelrug: het coronavirus houdt ons al meer dan een jaar aan huis gekluisterd, maar opende tegelijkertijd onvermoede perspectieven. Nu het lot van de culturele sector aan een zijden draadje hangt en de band met de bezoeker danig op de proef wordt gesteld, grijpen steeds meer organisaties naar technologie. Dat ze eerdaags na maandenlang wachten vermoedelijk wel –voorzichtig– weer bezoekers kunnen ontvangen, weerhoudt ze er niet van om zich virtueel te blijven manifesteren. Dat moet ook wel, want de teugels kunnen zonder pardon weer worden aangetrokken. Voor bezoekers die welkom zijn, gelden er bovendien strikte richtlijnen. Dus blijft een meerderheid van het grote publiek voorlopig aangewezen op virtuele mogelijkheden.
De livestreams van orgel- en pianoconcerten, die week aan week via YouTube worden uitgezonden, zijn van die virtuele mogelijkheden in eigen kring vermoedelijk het bekendste voorbeeld. Het aanbod is echter veel groter dan dat. Musea en zelfs dierentuinen investeren in virtual reality en nemen massaal filmpjes op om zichzelf in de kijker van de afwezige bezoeker te spelen.
Je mag dat gerust een kleine revolutie noemen: hielden instellingen in het precoronatijdperk de kaarten tegen de borst om bezoekers zo veel mogelijk bínnen te halen –en dus inkomsten te genereren–, nu die bezoeker búíten moet blijven, proberen ze zelf binnen te komen. Noodgedwongen, dat wel, want de vaste kosten en personeelskosten lopen gewoon door, terwijl veel plannen voor tentoonstellingen al langere tijd in de ijskast staan. Door een inkijkje te geven en zelfs betaalde content gratis weg te geven, proberen ze toch de kijker voor zich te winnen.
Het grote voordeel van de moderne technieken is dat ze musea daar meer gelegenheid voor bieden dan ooit. Zo kunnen musea virtuele bezoekers vaak meer bieden dan tijdens een normaal bezoek mogelijk is. Extra uitleg bijvoorbeeld, of collectiestukken die normaal gesproken in het magazijn staan. Tegelijkertijd kunnen de musea en andere culturele instellingen laten zien dat ze bij de tijd zijn. Het kost ze een rib uit hun lijf. Maar niets doen is geen optie, hoe dicht het water ook aan de lippen staat. Misschien betalen de maatregelen zich uit als de deuren weer wagenwijd open mogen. Weggegooid geld is het in veel gevallen zeker niet: veel filmpjes en virtuele ervaringen kunnen ook worden ingezet als straks alles weer normaal is.
Al die moderne middelen bieden de thuisbezoeker een heel nieuwe ervaring. Nooit stond je immers dichter met je neus op de snijtafel van dokter Tulp dan nu – zonder bang te zijn voor suppoosten die je streng in de gaten houden en bezoekers die je dwingen om je aan de anderhalvemeterregel te houden.
Maar nadelen zijn er ook. Neem bijvoorbeeld de beperktheid van de initiatieven. De app Rembrandt Reality, waarin dokter Tulp figureert, draait om slechts één schilderij, waardoor het museumbezoek al na een kwartier is afgelopen.
Andere initiatieven duren niet veel langer. Dat valt wel te verklaren: musea kunnen nu eenmaal niet álles weggeven. Toch is het alternatief voor zo’n virtueel museumbezoek daardoor niet te vergelijken met een echt museumbezoek.
In veel gevallen toont de technologie bovendien haar beperkingen. Een virtuele werkelijkheid kan levensecht zijn, maar weet lang niet alle zintuigen aan te spreken.
Een virtueel museumbezoek maakt ook het gevaar van individualisme pijnlijk duidelijk. Speciale virtual reality-exposities kunnen bijvoorbeeld maar door één kijker worden bekeken – en missen dus de gezamenlijkheid, terwijl een familie-uitje juist een gezellig gezinsmoment zou moeten zijn. Grotere initiatieven, zoals concerten, laten zich lastig vangen op een klein scherm. De gezamenlijkheid van een dagje uit wordt daardoor node gemist.
De virtuele exposities en concerten zullen dan ook wel een noodoplossing blijven. Allereerst voor bezoekers, die er graag even uit willen en bij de digitale belevenissen snel tegen de grenzen van de techniek zullen aanlopen. Maar zeker ook voor musea, die zijn overgeleverd aan de goodwill van hun achterban. Het echte contact ontbreekt. En vrijwillige donaties –de kurk waar diverse initiatieven op drijven– zullen het in veel gevallen niet halen bij de opbrengsten uit kaartjes, souvenirs en horeca-inkomsten. Dus blijft het behelpen – en wachten tot het oude normaal weer nieuw wordt.