Consument

Voorjaar op de volkstuin

Op een volkstuin is afkijken niet verboden. „Als ik niet weet hoe ik iets aan moet pakken, spiek ik even bij de buren”, vertelt Ursula Six (47), die vorig jaar met een tuintje begon. Vaak hoeft dat niet eens: er is altijd wel een tuinder in de buurt die graag met advies komt.

Geertje Bikker-Otten
7 April 2021 14:23
Mieni van der Klis. beeld RD, Anton Dommerholt
Mieni van der Klis. beeld RD, Anton Dommerholt

Volkstuinen zijn in trek. „Wij hebben er op het moment maar 2 of 3 vrij, van de 170”, vertelt Kees van Halum (74), tweede penningmeester van de volkstuinvereniging in Oudewater. „De laatste jaren komen er meer vrouwen bij”, signaleert hij. Duur is het in Oudewater niet, een tuin: 40 euro per jaar. In sommige streken van het land betaal je wel 1000 euro (zie kader: ”In de rij voor een volkstuin”).

Van Halum tuint zelf al dertig jaar op het complex aan de noordkant van het stadje. „Daarvoor had ik een tuin bij familie op het erf.” Hij heeft eigenlijk vier tuinen, van elk zo’n 120 vierkante meter. „Dat lijkt misschien veel, maar onze kinderen eten er ook van mee. En ik verbouw ook veel aardappels.”

Six begon vorig jaar met een halve tuin, als verrassing voor haar partner. „Hij heeft altijd in de stad gewoond, maar houdt erg van de natuur.” Die tuin ligt op een mooi plekje, aan het water. „Daar gaan we ’s avonds weleens zitten.” Het tuinieren beviel hen goed. Daarom huurden ze er nog een halve tuin bij, aan de overkant van het pad. „Voor de grote planten, zoals courgettes en meloenen.”

Mieni van der Klis (72) en haar man hebben twee naast elkaar gelegen tuinen. „Die hebben we gehuurd toen we een jaar of acht geleden naar Oudewater verhuisden. We wonen in een appartement. Daar heb je alleen een balkonnetje. Ik ben heel blij met m’n tuin. Mijn man en ik komen hier elke dag wel, zomer en winter.”

Ze laat haar kas zien, met flinke bloemkoolplanten en een ton met witlof, afgedekt met een deken. „Veel lekkerder dan uit de winkel.” In de kas staan ook een paar tuinstoelen en een gaskacheltje. „Daar drinken we koffie, voor de coronatijd vaak ook met een van de andere tuinders. De thermoskan neem ik mee van huis.”

Niet spitten

Op een grijze dinsdagmiddag in maart ligt het complex –een soort lappendeken van zwarte aarde doorsneden met smalle en brede paden– er nog tamelijk kaal bij. Maar leeg is het niet: her en der is een tuinder bezig op zijn landje of in zijn kas.

De meeste percelen zijn keurig gespit. Hier en daar staat nog een rijtje winterprei. In sommige tuinen steken de eerste felroze rabarberstelen hun kop boven de grond uit.

Binnenkort gaat Van Halum de grond frezen. Dat hoort bij de betaalde service van de vereniging. „Spitten is niet verplicht. Maar als de grond gefreesd moet worden is het wel een voorwaarde.”

Er zijn stemmen die ervoor pleiten om de grond zo veel mogelijk met rust te laten en dus niet te spitten. Six is wel gecharmeerd van dat idee. „Ik volg online een cursus biologisch moestuinieren. De mensen die dat verzorgen, zeggen dat het voor de bodem beter is om niet te spitten. Ik wil dat eigenlijk weleens uitproberen.”

Van Halum hoort het welwillend aan, maar ziet er niet veel in. „Ik heb al vijftig jaar een tuin en ik heb altijd gespit. Met hele mooie opbrengsten.”

De drie tuinders wisselen, terwijl ze een rondje over hun tuinen maken, tussen neus en lippen door allerhande informatie uit. Over boompjes die zijn gesnoeid, over rabarberplanten die eigenlijk waren gerooid maar die nu toch weer boven komen. En over plannen voor het nieuwe seizoen. „In die bak gaan we aardperen doen”, zegt Six. „Dat is zo leuk aan jouw tuin. Jij probeert van alles uit”, vindt Van Halum.

„Ik heb van de week maar even een deken over je bak met witlof gelegd. Als ze in het licht staan, worden ze groen”, zegt Van der Klis tegen Six.

Six: „In februari had ik al wat plantjes in m’n kas gezet. Net voor het hard ging vriezen. Ik zag dat andere tuinders hun plantjes hadden afgedekt. Toen heb ik er zelf ook maar snel wat noppenfolie overheen gelegd en plastic potjes overheen gezet.” Afkijken is op een volkstuin geen probleem. Sterker nog: daar kun je veel van leren.

Veenmollen

De tuinen hebben veel last van veenmollen, een groot insect dat de wortels van tuinplanten opeet. Een hardnekkig probleem: een vrouwelijke veenmol legt jaarlijks wel 200 tot 300 eitjes. Six: „Ik las dat je daar wat aan kunt doen met een biologisch middel: nematoden. Dat kostte me wel 30 euro.” Ter vergelijking: een tuin kost 40 euro per jaar.

Van der Klis: „Zo, dat is niet niks. Voor plantjes die vijftien cent per stuk kosten. Heeft het geholpen?”

Six: „Ik hoop het.”

Van der Klis: „Het lastige met veenmollen is dat ze naar een andere tuin gaan als jij ze wegjaagt.”

Een vervelend probleem is dat het volkstuinencomplex veel hinder heeft van diefstal. Van der Klis vertelt dat het schuurtje op haar tuin al twee keer is opengebroken. De buit: elektrisch tuingereedschap. „Dat is ontzettend zuur. We zijn de jongsten niet meer en mijn man kan niet zo goed meer uit de voeten. Zonder dat gereedschap kunnen wij de tuin niet bewerken. Maar we moeten er maanden voor sparen om iets nieuws te kopen.”

Het schuurtje van Six heeft niet eens een slot. „Er is ook niets te halen. We hebben alleen maar handgereedschap, vaak nog oud ook.”

Discipline

Moeilijk is het niet, een volkstuin beginnen. Maar het gaat ook niet vanzelf. „Het vraagt discipline, heb ik wel gemerkt. Je moet volhouden en regelmatig naar je tuin omkijken. Als je je plantjes bijvoorbeeld niet regelmatig water geeft, overleven ze het niet”, glimlacht Six. „Na een dag werken heb ik niet altijd zin om ’s avonds nog naar de tuin te gaan. Dan moet ik mezelf weleens streng toespreken. Maar ik heb ook gemerkt dat ik er altijd van opknap als ik op de tuin ben.”

Zomaar een beetje aanrommelen is niet de bedoeling. Er zijn regels waar de tuinders zich aan hebben te houden. Daar tekenen ze voor, en daar wordt ook de hand aan gehouden. Het is bijvoorbeeld niet toegestaan om zonder toestemming andermans tuin te betreden. Verder wordt van alle tuinders verwacht dat ze hun tuin zo veel mogelijk onkruidvrij houden.

„Drie keer per jaar gaat het bestuur de tuinen langs voor een inspectieronde. Als iemand het niet netjes voor elkaar heeft, krijgt hij of zij een waarschuwing. We noemen dat wel: een gele kaart”, vertelt Van Halum. Hij wijst naar een inmiddels omgespitte tuin waar het onkruid op een gegeven moment heuphoog stond. „Die was van iemand die er door allerlei omstandigheden niet aan toe kwam om de tuin bij te houden. Dat is verdrietig genoeg, maar de tuinen in de buurt hebben daar last van. Het onkruidzaad waait overal heen. In zo’n geval is het beter om de huur maar op te zeggen.”

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer