Frank Westerman: „Sterrenkijken zet aardse zekerheden op losse schroeven”
De Russische kosmonaut Aleksej Leonov maakte op 18 maart 1965 als eerste mens een ruimtewandeling. Terug op aarde snoefde hij dat hij boven goed om zich heen had gekeken, maar in het hemelruim nergens „een god” had kunnen ontwaren: „Boga njet.”
Tientallen jaren later ontmoette de Nederlandse journalist Frank Westerman de Rus in diens datsja in de bossen van Sterrenstadje, het woon- en werkcentrum waar kosmonauten wonen en worden getraind voor missies. Westerman was toen net in Moskou neergestreken als correspondent voor NRC Handelsblad.
De Rus was altijd al bezig geweest met schilderen, maar in de jaren negentig verschenen er op zijn doeken opeens kerktorens – goudkleurig en uivormig. Westerman vroeg Leonov of hij in God was gaan geloven. De Rus reageerde ontkennend. „Maar er is iets tussen hemel en aarde waar wij mensen geen weet van hebben. Daar ben ik van overtuigd.” Als Westerman later de Milanese astronoom Giuseppe ”Peppo” Gavazzi ontmoet, zegt die ongeveer hetzelfde: „Het raadsel is nog intact” – ondanks het feit dat hij „alles” weet van het hoekje van het heelal dat hij (onder meer in Westerbork) heeft bestudeerd.
Zwarte telescoop
Westerman –opgevoed met de Bijbel– was al op de middelbare school gefascineerd door de sterrenwereld. De Christelijke Scholengemeenschap Assen had een sterrenkoepel die met een touw kon worden geopend en een zwarte telescoop in zich verborg. Docent Simon Govertse wijdde geïnteresseerde athenaeumleerlingen in in de geheimen van het heelal. Westerman overwoog na het behalen van zijn diploma sterrenkunde te gaan studeren, maar zag daar toch van af omdat hij er toen het maatschappelijke nut niet van zag. Maar het bloed kruipt waar het niet kan gaan en de laatste jaren voelt hij zich weer sterk tot de oude liefde aangetrokken.
Dat is de reden waarom hij het boek ”De kosmische komedie” schreef, een beproefde mix van geschiedenis, wetenschap, persoonlijke ervaringen en eigen inzichten. De titel is een knipoog naar Dantes ”Goddelijke komedie” uit de vroege veertiende eeuw, waarin een denkbeeldige reis door de drie rijken van het hiernamaals wordt beschreven: hel, louteringsberg en hemel.
„Juist de impact van de astronomie op aarde is me gaan intrigeren”, geeft Westerman in zijn jongste boek aan. „Wie anders naar de kosmos gaat kijken, kijkt ook anders naar zichzelf. Sterrenkijken zet aardse zekerheden op losse schroeven.”
Niet volmaakt
En dat is precies wat er gebeurde toen wetenschappers als Copernicus, Galileo en Christiaan Huygens het bestaande beeld van de kosmos aan gruzelementen sloegen. De aarde bleek niet het centrum van het heelal te zijn waar zon, maan, sterren en planeten omheen draaiden, elk in hun eigen hemelse sfeer. Galileo constateerde bovendien met zijn telescoop (een „Hollandsche kijcker”) dat het maanoppervlak ruw en grillig was; wat niet paste bij de veronderstelde volmaaktheid van het hemelse domein. Het was alsof hij met zijn telescoop de kristallen hemelkoepel had stukgestoten, schrijft Westerman.
Met een uit het middelpunt weggeslagen aarde werd het ook steeds moeilijker vol te houden dat de mens de kroon was op de schepping. Waarom zouden er in dat oneindige heelal niet meer planeten zijn met hoogontwikkelde levensvormen? Christiaan Huygens bijvoorbeeld sloot niet uit dat er op andere „kloten” in het heelal „aardgewassen en dieren” zouden zijn, „zelfs met rede begaafd.”
De kerkelijke autoriteiten veroordeelden deze revolutie in het denken, beducht als ze waren voor aantasting van het gezag van de Bijbel. En niet zonder reden. „Wie de sterrenhemel bestudeert of bereist, komt tot denkbeelden die niemand onberoerd laten”, schrijft Westerman. „De inzichten van Copernicus, Galileo en Huygens hebben talloze gelovigen van hun anker geslagen.” Hij stelt vast dat de doorsneesterrenkundige gemakkelijker en stelliger de godsdienst afzweert dan de gemiddelde sterveling. Daarbij vraagt hij zich en passant af of mensen wel zijn uit te rusten met een antenne voor goed en kwaad „die niet op het gezag van een godheid staat afgesteld.”
Onheilsprofetie
Westerman neemt de lezer in hink-stap-sprong mee langs allerlei topics die met het onderwerp verband houden. Hij gaat in op de ambities van de Duitse raketgeleerde Wernher von Braun, de maanrace in de Koude Oorlog, het ruimteprogramma van India, de bouw van het internationale ruimtestation ISS, de eerste ‘foto’ van een zogenoemd zwart gat door de Nijmeegse wetenschapper Heino Falcke, maar ook op het plagiaat van de dichter Dante, de onheilsprofetie waarmee ”Liefhebber van de Waarheid” in 1774 voor apocalyptische paniek zorgde, Jezus’ nederdaling ter helle zoals die wordt beschreven in het (apocriefe) evangelie van Nicodemus en de dreigende ondergang van Venetië.
Maar Westerman zou Westerman niet zijn als hij bij alle feitelijke beschrijvingen niet ook zijn eigen gedachtespinsels naar voren bracht. Vaak leidt dat tot boeiende inzichten. Op een Mulischiaanse manier legt hij verrassende verbanden, bijvoorbeeld tussen de hemelse vergezichten die met de radiotelescopen in Westerbork worden geopend en de helse praktijken die tijdens de Tweede Wereldoorlog op precies die plek plaatshadden – mensen die werden afgevoerd naar „de zwarte gaten op de kaart van het Duizendjarige Rijk.” Westerman: „Dat die twee gezichten in Westerbork toevallig samenkomen, neemt niet weg dat ik er de januskop van de mens in ben gaan zien.” Hij constateert: „Kennelijk bestaan zulke uitersten naast elkaar. Als tegenpolen van goed en kwaad hebben ze elkaar nodig om uit te blinken in verhevenheid en laagheid.” Met als aanvechtbare aanvulling: „Om dezelfde reden waarom God niet kan bestaan zonder duivel.”
Westerman mijmert ook over de diepmenselijke behoefte om „de kosmos te bevaren”, zoals ontdekkingsreizigers eeuwen geleden rusteloos op zoek gingen naar nieuwe continenten. Hij ziet dat streven al bij de Drentse hunebedbouwers: „We willen opkrabbelen, loskomen van de grond, torens bouwen; in ieder geval is het sinds de hunebedden almaar hoger gegaan.”
Hoofdprijs
Met het daadwerkelijk ‘betreden’ van de ruimte wordt ook de vraag naar buitenaards leven weer actueel. In 1877 had de Milanese sterrenkundige Schiaparelli opwinding veroorzaakt met zijn bewering dat op de planeet Mars kaarsrechte kanalen te zien waren, die zouden duiden op een hoge, vredelievende beschaving ter plaatse. Dat bleek later allemaal onzin, maar „de hoofdprijs waar ook Drenthe jacht op maakt zijn duplicaten van de aarde waarop het leven zich anders heeft ontwikkeld dan bij ons.”
In Turijn staat intussen de ExoMars 2 (goed ingepakt) te wachten op het juiste moment van vertrek naar Mars, in 2022. Hij zou al onderweg zijn geweest als corona in het afgelopen jaar geen roet in het eten had gegooid. ”Exo” is de afkorting van ”exobiologie”, de leer van buitenaards leven – het doel van de missie is helder.
Koud
Maar waarom al die moeite om te reiken naar andere werelden in oneindige verten? Wat drijft de tienduizenden (!) mensen die zich in 2019 als vrijwilliger aanmeldden voor een enkele reis naar de rode planeet? Is het om nieuwe leefruimte te vinden als alternatief voor een stervende aarde? Is het de zoektocht naar Utopia, de ideale wereld zonder oorlog en zonder religie? „Maar wie kan verhoeden dat er op een dag in de buitenaardse nederzettingen een Kaïn opstaat die zijn broer Abel doodslaat?” vraagt Westerman zich terecht af.
Westerman ziet een verband tussen de zoektocht naar buitenaards leven en de verdwijning van God uit de hemel. Het heeft volgens hem te maken met eenzaamheid. „Wie de troost van een hiernamaals in het Beloofde Land in rook ziet opgaan, blijft gedesillusioneerd achter. In de steek gelaten. Hoe bijzonder het ons als soort ook maakt, we willen niet de enigen zijn – daarvoor is het heelal te groot en te koud. Als je het mij vraagt, voelen veel aardlingen zich diep vanbinnen verweesd en willen ze daarom van zich laten horen op Mars en ver daar voorbij.”
Hier heeft Westerman ontegenzeggelijk een punt. Zonder God wordt het zelfs op aarde kil en doods. Maar het alternatief waarvan hij droomt is evenmin hoopvol. Westerman stelt voor dat de mens gewoon op aarde blijft en als ‘schepper’ van nieuw leven intelligente robots klaarstoomt, die de ruimte gaan verkennen, in bezit nemen en zich uiteindelijk zelfstandig verder gaan ontwikkelen – de techniek is bijna zo ver.
En wellicht zullen deze nieuwe ‘schepselen’ ooit vergeten wie hen heeft gemaakt. Niet erg, vindt Westerman, „het hoort bij de kringloop der dingen, zoals ook de dood van een ster nieuw leven voortbrengt. Niemand zal treuren als wij uitsterven en de aarde woest en ledig achterlaten zoals ze was, in den beginne.”
Dan biedt de apostel Petrus toch een beter toekomstperspectief: „Maar wij verwachten, naar Zijn belofte, nieuwe hemelen en een nieuwe aarde, in dewelke gerechtigheid woont.”
Frank Westerman
Frank Westerman (1964) is een Nederlandse schrijver en journalist. Hij groeide op in een hervormd gezin in Assen, als zoon van een NAM-ingenieur. Hij studeerde tropische cultuurtechniek aan de Landbouwuniversiteit Wageningen. In 1992 werd hij correspondent voor de Volkskrant in Belgrado. Als verslaggever van NRC Handelsblad bezocht hij diverse internationale brandhaarden. Tussen 1997 en 2002 was hij NRC-correspondent in Moskou. Westerman schreef onder meer de bestsellers ”De graanrepubliek” (1999) en ”Ingenieurs van de ziel” (2002).
Boekgegevens
De kosmische komedie, Frank Westerman; uitg. Querido Fosfor; 284 blz.; € 22,99