Samuel Marsden, een jonge lekenpreker op het Engelse platteland, wordt zendeling, schapenfokker en rechter in de strafkolonie Australië. Van daaruit verbreidt hij het christendom in Nieuw-Zeeland onder de oorspronkelijke Maoribevolking.
Nieuw-Zeeland is een jong land met verrassend weinig historische gebouwen. De oudste nog bestaande monumenten dateren uit de periode vanaf 1819. Ze komen uit de koker van de Engelse zendeling Samuel Marsden, die een missiepost bouwt in de plaatsen Kerikeri en Te Waimate op het Noordereiland. Nieuw-Zeelanders koesteren deze plekken, waar het christendom letterlijk voet aan wal kreeg. Van daaruit werd het verbreid onder de oorspronkelijke inwoners.
De Groninger ontdekkingsreiziger Abel Tasman ontdekt Nieuw-Zeeland al in 1642, maar de kolonisatie komt pas veel later op gang. De Britse zeevaarder James Cook zeilt naar het Noordereiland en noemt daar in 1769 de eerste nederzetting Bay of Islands. Daarna varen op geld beluste zeelui dit gebied binnen, waar het wemelt van waardevolle walvissen en zeerobben. Landbouwpioniers storten er zich op houtkap en de verbouw van vlas. In deze ruwe mannenwereld van het nieuwe Zeeland wordt pas in 1815 het eerste kind van twee Europese ouders geboren. Die pioniers zijn veelal Engelse en Schotse zeelieden of gevluchte of vrijgelaten bannelingen uit de Britse strafkolonie New South Wales (bij Sydney in het huidige Australië). Hun omgang met de oorspronkelijke Maoribevolking is bepaald niet zachtzinnig. Dat trekt de aandacht van de Britse zendeling Marsden.
Samuel Marsden wordt op 25 juni 1765 geboren in het Engelse graafschap Yorkshire. Zijn vader is een keuterboer, volgeling van John Wesley, stichter van de methodisten. Deze piëtistische vernieuwingsbeweging binnen de Church of England –de staatskerk– richt zich op persoonlijk bekering, bevindelijke geloofsbeleving, levensheiliging en sociale bewogenheid. Samuel valt als jonge twintiger op als hij een begaafd lekenprediker blijkt. Hij krijgt een beurs voor armeluiskinderen met potentie voor een kerkelijk ambt en rondt al snel de middelbare school af. Daar komt hij in aanraking met de sociaal bewogen William Wilberforce, een fervent bestrijder van de slavernij. Nog voor hij zijn theologische opleiding in Cambridge afrondt, krijgt Marsden in 1793 een beroep van de Church of England om anglicaans missionaris te worden in de Britse strafkolonie New South Wales. Tijdens de lange zeereis, op een schip vol verbannen criminelen, bevalt zijn vrouw Elisabeth van hun eerste kind.
Omstreden reputatie
Marsden vestigt zich in Parramatta, nu een voorstad van Sydney. Hij krijgt land van de overheid om banen te creëren voor verbannen criminelen. De geestelijke profiteert van zijn agrarische afkomst, de boerderij dijt uit tot wel 3000 hectare. Marsden is de eerste die vanuit ”down under” een lading wol richting het moederland verscheept. Ook wordt hij benoemd tot rechter.
Critici vinden dat Marsden te weinig tijd besteedt aan geloofszaken en te veel aan zijn eigen business. Er blijft weinig over van zijn van huis uit meegekregen methodistische sociale bewogenheid. Door de wrede behandeling van zijn werkvolk –bannelingen met strafblad– verwerft Marsden de bijnaam ”de geselende dominee”.
In een memorandum dat hij als rechter naar zijn superieuren stuurt, omschrijft Marsden de veelal rooms-katholieke bannelingen in de strafkolonie als volgt: „Ze stammen uit de laagste klasse van Ierland, ze zijn het meest onbenullige, woeste en wilde ras dat ooit het voorrecht trof door het licht van de beschaving te worden beschenen. Ze zijn gespeend van elk principe van religie of moraal, zonder geweten, van kindsbeen aan gewend aan alle vormen van misdaad, wraakzuchtig, gevaarlijk en nooit te vertrouwen.”
Pleisterplaats
In 1806 brengt Samuel Marsden een bezoek aan Engeland. Daar ontmoet hij het Maoriopperhoofd Ruatara, die er als opvarende van een walvisvaarder strandt. Mannen uit twee werelden worden vrienden. In 1810 keren ze samen aan boord van een schip vol nieuwe bannelingen terug naar New South Wales. Marsdens boerderij wordt steeds meer een pleisterplaats voor Maori die varend vanuit Nieuw-Zeeland de strafkolonie aandoen. Ze krijgen onderdak, eten, drinken, werk en onderwijs. Hij leert hun Engels, zij hem de taal van de Maori. Een van die gasten is Te Pahi. Dit belangrijke Maoristamhoofd toont grote belangstelling voor het Evangelie en zal later nog goed van pas komen.
Zo enthousiast als Samuel Marsden is over de Maori uit Nieuw-Zeeland, zo wars is hij van de Aboriginals in eigen land. In een van zijn bewaard gebleven preken staat: „Ze staan onder aan de ladder van de rassen. De tijd is nog lang niet gekomen dat de zegeningen van de menselijke beschaving en de kennis van het christendom voor hen zijn weggelegd.”
Eerste preek
In 1813 gaat Marsden voor de Church Missionary Society (CMS), een zendingsgenootschap waarin anglicanen en andere protestanten samenwerken, aan de slag in Nieuw-Zeeland. Zijn doel is het verkondigen van het Evangelie, het bevorderen van de Maoribeschaving en opkomen voor hun belangen tegenover ruige Europese pioniers. Hij ontmoet er zijn al eerder teruggekeerde oude vriend Ruatara en andere Maorileiders. Op 25 december 1814 houdt Marsden onder gezag van de Church of England voor zo’n 400 toehoorders zijn eerste preek, vertaald in het Maori door Ruatara. De tekst van de preek: „Wees niet bang, want ik kom jullie goed nieuws brengen, dat het hele volk met grote vreugde zal vervullen.”
Met hulp van Te Pahi, het stamhoofd dat ooit op zijn boerderij in Australië logeerde, start hij in Kerikeri de eerste christelijke missie in Nieuw-Zeeland. Daarna volgt meer landinwaarts een zendingspost in Te Waimate. Met zijn agrarische achtergrond is het Marsdens inzet om de Maori moderne landbouwmethoden bij te brengen. Voor deze missionaris geldt: ”ora et labora”, bid en werk. Als Charles Darwin op een van zijn reizen in 1835 Nieuw-Zeeland aandoet, kijkt hij op van de „Engelse velden” die hij bij deze missiepost aantreft.
Weinig bekeerlingen
Tegenslagen blijven helaas niet uit. Na de dood van het bevriende opperhoofd Ruatara belandt de missie op een dood punt. Verschillende Maoristammen vechten een bloedige oorlog uit met vuurwapens die Britse pioniers op grote schaal invoeren. De mooie zendingsposten kunnen niet voorkomen dat het nog wel tien jaar zal duren voor er meer bekeerlingen komen. Ook hebben Marsden en zijn mannen last van concurrentie van rooms-katholieke missies en van de meer bevindelijke methodisten. Tot overmaat van ramp ruilt Thomas Kendall, een van de steunpilaren van Samuel Marsden, zijn echtgenote in voor de dochter van een Maoripriester.
Samuel Marsden sterft in 1838 thuis in New South Wales op de leeftijd van 72 jaar aan een beginnende verkoudheid. Men begraaft hem bij de kerk van zijn woonplaats Parramatta.
In Nieuw-Zeeland leeft de herinnering aan de Engelse zendeling voort, het land dat hij uiteindelijk zeven keer bezocht heeft. Op het totaal van de bevolking is vandaag de dag ongeveer 15 procent Maori. De meerderheid van hen is christen en hoort bij een van de protestantse kerkgenootschappen. Een minderheid volgt de gewoonten van de voorouders, draagt traditionele kleding, heeft gezichtstatoeages en woont in de oude stamgebieden.
In de toeristische plaats Paihia, aan de Bay of Islands, is de boulevard naar Marsden genoemd. Ook draagt een aantal scholen in Nieuw-Zeeland zijn naam. In het Engelse Leeds staat een monument voor Marsden, in het Australische Parramatta hangt een gedenkplaat.
Tot slot: Marsden leeft ook voort in de Nieuw-Zeelandse wijn. Hij was het die er in 1819 honderd wijnstokken invoerde en schreef: „Nieuw-Zeeland belooft zeer gunstig te zijn voor de wijnstok voor zover ik momenteel kan beoordelen vanwege de aard van de bodem en het klimaat.”
Dit is deel 1 in een tweeluik over de geschiedenis van het christendom in Nieuw-Zeeland.