De samenleving schreeuwt om meer meesters, juffen, verzorgenden en verpleegkundigen. Maar scholieren kiezen graag iets stoers, een baan met spanning, status en een goed salaris. Kun je ze verleiden tot een vak dat niet in hun plaatje –of straatje– past?
Nog altijd moet ik glimlachen als ik de krantenkop op mijn prikbord zie. ”Word vooral geen journalist!” Ik was nog student toen ik ’m uit zo’n gratis krantje van het station knipte – die had je toen nog. Het artikel waar de kop boven stond, ging over beroepen waar veel of juist weinig werk in was. Journalist stond ergens bovenaan de lijst met slechtste baankansen.
Ik grijns om de ironie waarmee de auteur de kop moet hebben getikt. En bedenk hoe ik zelf alle waarschuwingen over werkloosheid negeerde en deed wat ik echt wilde. Soms mijmer ik ook over alle medestudenten die in een andere sector aan de slag gingen, omdat ze inderdaad nooit werk vonden in de journalistiek. Dan overvalt dankbaarheid me en besef ik: wie ben ik dat ik wel een baan kreeg bij een krant?
Serieuze vraag is natuurlijk wel hoe slim het is om baankansen te laten meewegen bij je studiekeuze. Vacatures op de arbeidsmarkt deinen mee op de soms wispelturige golven van de economie. Kwamen bouwvakkers een jaar of tien geleden massaal op straat te staan, nu zitten werkgevers te springen om hun talent.
Toch valt er wel íéts te zeggen over sectoren die met veel pijn en moeite de broodnodige beroepsbeoefenaars binnenhalen. Dankzij de coronacrisis dringt het besef door dat voldoende verpleegkundigen van levensbelang zijn. En merken we hoe onmisbaar docenten zijn. Tegelijk weten we dat de zorg en het onderwijs al jaren met tekorten kampen. En dat zéker ziekenhuizen en zorginstellingen in de wereld van morgen niet zonder extra handen kunnen.
Maar hoe krijg je jongeren zover om te kiezen voor een vak dat misschien helemaal niet in hun plaatje –of straatje– past? Moet je dat überhaupt willen?
Ranglijstje
„We hebben lang de neiging gehad om te zeggen: Kies vooral een studie die je leuk vindt”, hield minister De Jonge studenten van de Hogeschool Rotterdam voor bij de opening van het studiejaar in 2019. „Maar leuk is niet de enige maat der dingen. De samenleving van morgen verwacht meer van ons.” De minister van Volksgezondheid doelde op de verwachte vergrijzing. Binnen nu en 20 jaar verdubbelt volgens voorspellingen het aantal 75-plussers. De groep 90-plussers verdrievoudigt en het aantal mensen boven de 100 jaar verviervoudigt.
De Jonge vindt dat in elke regio duidelijk moet worden welke opleidingen kansrijk en minder kansrijk zijn. Informatie daarover kan de studiekeuze van scholieren zeker beïnvloeden, weet Didier Fouarge van het Researchcentrum voor Onderwijs en Arbeidsmarkt (ROA).
Jongeren overschatten volgens hem de baankansen en ook de beloning van beroepen die ze aantrekkelijk vinden. Onderzoek dat hij deed op vmbo-scholen bewijst dat leerlingen hun beroepskeuze heroverwegen als ze tijdens hun loopbaanoriëntatie informatie krijgen over de verwachte baankansen binnen nu en zes jaar en over het loon van beroepen die zij leuk vinden. Het ranglijstje met de vijf hoogst scorende beroepen komt er dan bij een belangrijk deel anders uit te zien. Opleidingen met een lager perspectief scoren minder hoog. Ook schrijven sommige scholieren zich daadwerkelijk in voor een andere, meer kansrijke studie.
Fouarge pleit ervoor jongeren in aanraking te brengen met beroepen die hen misschien niet per se aantrekken, maar wel goede kansen op werk bieden. „Vraag en aanbod sluiten niet goed op elkaar aan. Te veel leerlingen volgen bijvoorbeeld een mbo-opleiding in de bank- of verzekeringswereld. Terwijl ze daar niet snel aan de bak komen.”
Spanningsboog
Leerlingen laten zich niet leiden door de markt, weet Arie van Leeuwen, na zeventien jaar ervaring als decaan vmbo op het Calvijn College in Middelburg. „Scholieren zoeken iets wat ze leuk vinden. Ondanks een schreeuwend gebrek aan personeel is de keuze voor een zorgopleiding op onze locatie minimaal.” Hij schat in dat de animo tijdens zijn decanaat zeker is gehalveerd. „Destijds koos meer dan de helft van de meisjes voor de zorg. Nu zo’n twee op de tien.”
Van Leeuwen probeert leerlingen te interesseren voor het vak door gastsprekers uit de ouderenzorg uit te nodigen. Veel jongeren hebben niet zoveel met het beroep, merkt hij. „Het idee dat je oude mensen moet wassen vinden sommigen vies.” Leerlingen zoeken uitdaging. „Een baan moet spannend zijn. Het gewone zijn ze gauw zat. Misschien komt dat door het vluchtige van sociale media – filmpje hier, filmpje daar.”
Door die korte spanningsboog is ook langer leren na het voorgezet onderwijs niet populair. Steeds meer scholieren kiezen volgens de decaan voor een bbl-opleiding, waarbij ze meteen aan de bak kunnen. „Door de goede werkgelegenheid afgelopen jaren trekken bedrijven geweldig aan leerlingen die bijvoorbeeld een vakantiebaantje hebben. En gelijk geld verdienen, dat lonkt.”
Het gevaar is dat de leerling zelf centraal staat in het loopbaankeuzeproces, vindt Van Leeuwen. „Wat kan ik, wat wil ik? Maar wat wil de Heere? Ik druk jongeren op het hart: doe het niet alleen, maar in afhankelijkheid van Hem.”
Privéjet
„Wat vind je leuk?” Decaan Joop de Leur stelt die vraag niet meer aan de havo- en vwo-leerlingen van het Ichthus College in Veenendaal. Wel: „Waar heb je interesse in?” „Welke gaven heb je gekregen?” En: „Waar zou je van betekenis willen zijn?”
Met zijn vijftien jaar ervaring weet hij: veel jongeren zoeken inderdaad een studie die „leuk” is. Maar, zegt De Leur, „het belangrijkste is om te ontdekken welke plaats God je geeft in deze wereld. Wat wil Hij? Waar kun je dienstbaar zijn? Zo’n keuze is niet gericht op jezelf. Maar op het liefhebben van God en de naaste.”
De oproep van minister De Jonge om breder te kijken dan wat leuk lijkt, ondersteunt hij. „Tegelijk denk ik: we hebben dit zelf in de hand gewerkt. In onze prestatiemaatschappij is alleen het beste goed genoeg. Iedereen moet maar zo hoog mogelijk scoren. Gechargeerd gezegd: manager worden vinden mensen mooi, een baantje in de zorg minderwaardig.”
De Leur denkt aan een promotiefilmpje van een economische studie: „Wie weet, vlieg jij straks de hele wereld over in je privéjet.” Dit soort lokkertjes zijn totaal onrealistisch, stelt hij. „Maar jongeren trappen er faliekant in. Ze hebben leraren, ouders en kerken nodig met onderscheidingsvermogen.” Zelf probeert hij leerlingen aan het denken te zetten met prikkelende vragen: „Je wilt toeristisch management doen. Wat spreekt je nog meer aan dan alleen het vele reizen? Besef je dat je vaak van huis bent met zo’n job? Wil je dat nog steeds als je straks de vrouw van je leven hebt ontmoet?”
Speeddates
Sociaal-agogisch werk wint aan populariteit onder Zeeuwse vmbo’ers, vertelt decaan Van Leeuwen. Naast technische en commerciële opleidingen trekken onder jongens ook de politie, het leger, de marine en sportopleidingen. „Weer die spanning.” De zorg is voor hen „totaal niet in beeld.” De decaan kan zich slechts één jongen herinneren die verpleegkunde ging doen. „Het beeld heerst toch dat je dan een watje bent.”
Van Leeuwen denkt dat het helpt als ziekenhuis zouden openstaan voor snuffelstages, zodat jongeren een dagje kunnen ‘ruiken’ aan het vak. „Enkele jaren terug lukte het een leerling om binnen te komen, omdat het ziekenhuis dacht dat ze een mbo-student was. Geweldig vond ze het. Nu is ze een topverpleegkundige.”
Ook De Leur is ervan overtuigd dat jongeren pas een gemotiveerde keuze maken als ze goede ervaringen hebben opgedaan. Door het imago –„iets voor meisjes”– kunnen scholieren een studie soms bij voorbaat al afschrijven.
Om stereotiepe beelden te doorbreken, organiseert het Ichthus College jaarlijkse speeddates tussen jongens uit havo 3 en mannelijke studenten van vier opleidingen op de Christelijke Hogeschool Ede waar vrouwen oververtegenwoordigd zijn. Die vertellen dan over verpleegkunde, social work, de pabo en communicatie. „Niet met de bedoeling dat ze die richting móéten kiezen. Wel willen we voorkomen dat jongens studies uitsluiten. Ze bedenken vaak niet dat je als verpleegkundige ook bij defensie aan de slag kunt. Of dat je als man veel kunt betekenen in de jeugdhulpverlening.”
Knutselen
„Voldoening haal je uit het werk. Niet uit je salarisstrook”, stelt De Leur. Toch laten leerlingen zich steeds vaker leiden door het vooruitzicht op een hoog loon, liet landelijk onderzoek van de Erasmus Universiteit in Rotterdam afgelopen zomer zien. Sinds de invoering van het leenstelsel in 2015 kiezen havisten vaker voor opleidingen die hoge startsalarissen en goede baankansen beloven.
Volgens hoogleraar arbeidsmarkt Frank Cörvers dragen betere werkomstandigheden ook bij aan de aantrekkelijkheid van een beroep. De verhalen over hoge werkdruk, lage lonen en eindeloze afvinklijstjes voor de administratie doen het imago van leraren en verpleegkundigen geen goed. Maar die los je volgens hem niet op met imagocampagnes. „Je moet een beroep niet leuker maken dan het is. Dan haken mensen tijdens de opleiding af of als ze daarna een tijdje hebben gewerkt. Zeg dus niet dat de werkdruk wel meevalt, maar dóé er wat aan.”
Cörvers deed uitgebreid onderzoek naar de status en het imago van leraren. Hun plek op de beroepsprestigeladder daalde sinds begin deze eeuw fors. Overigens denken leraren zelf dat de Nederlandse bevolking nog minder waardering voor hen heeft dan uit de ranglijst blijkt.
Wat zo’n imago precies bepaalt, is lastig te zeggen. „Al lijkt het bijna een wetmatigheid: hoe groter het aandeel vrouwen, hoe sneller het imago keldert.” En inderdaad: tussen 1995 en 2017 halveerde het aantal meesters op de basisschool. In het voortgezet onderwijs liep het percentage mannen met een derde terug. Het „kleuterjufeffect” ziet Cörvers als een groot probleem. „Mannelijke studenten die in hogere groepen willen lesgeven moeten óók knutselen. En dat vinden ze helemaal niet leuk.”
Kleien
Meesters zijn in de minderheid. Maar volgens de vier zijn mannen in het onderwijs hard nodig. „Met alle respect voor de vrouwen, maar als jongen vind je een meester vaak leuker”, zegt Cees. „Bij het afscheid van een stageperiode ging ik een potje voetballen met de kinderen. Dat zie je weinig juffen doen.”
Juffen zijn evengoed onmisbaar, merkte Samuel in zijn klas, waar de meiden in de meerderheid waren. „Een ruzietje wilden ze niet met mij oplossen, want: de meester begrijpt er toch niks van.” Hij grijnst. „Ik zeg nuchter: Het is gebeurd. Allemaal sorry zeggen, nooit meer doen en hup, de klas in. Maar de meiden moeten het úítpraten.” De vier schieten in de lach. „Zo herkenbaar.”
Meer meesters zijn dus nodig, maar hoe aantrekkelijk is de pabo eigenlijk voor jongens? Cees: „In het eerste jaar moet je een boom kleien. Dan denken wij als jongens: moet dit nou? Het ontneemt je soms de motivatie. Maar je moet het zelf leuk maken met vrienden. Gewoon gek doen over die boom. Zo sleep je elkaar erdoorheen. Uiteindelijk valt dat kinderachtige geknutsel best mee.”
Samuel: „Hoe gekker je doet op de pabo, hoe gekker je bent als meester voor de klas. Door al die kinderachtig voelende opdrachten kom je uit je comfortzone.” Knutselen heeft ook zin, vindt hij. „Je kunt het als leerkracht niet maken om het hele schooljaar geen knutselwerkje te geven. Dan doe je de creativiteit van kinderen tekort. Maar ik zou ze zelf liever een stad laten ontwerpen.”
Kleuterstage
Koen Timmerman (18) wilde als kind al meester worden. Op zijn eerste stagedag in groep 1 liep een recordaantal kleuters –drie– in de klas met een natte broek. Voor Koen geen reden om af te haken. Hij bleef genieten. „Ze zijn schattig, ze zijn leuk. Het oudere kind stoot mij een beetje af. Dat komt ook door de gezagsverhouding. Kinderen uit groep 8 zijn vaak groter dan ik, waardoor ze voor mijn gevoel niet naar mij opkijken.”
Waarschijnlijk kiest Koen voor de onderbouw. En dat is zeldzaam onder jongens. „Meester worden in groep 1 heeft niet mijn voorkeur. Mensen vinden het toch een rare gedachte als een meester een kind gaat verschonen als het in z’n broek heeft geplast. Groep 3 lijkt me leuk, als de focus verschuift van spelen naar concreet leren.”
Veel jongens weten al dat ze in de bovenbouw willen lesgeven, maar moeten twee keer stagelopen bij de kleuters. Chris, Samuel en Cees vinden dat er een optie moet komen om eerder te kiezen voor de specialisatie jonger of ouder kind. Bijvoorbeeld na het eerste jaar, niet pas na het tweede. Cees: „Eén keer moet je zo’n kleuterstage wel gedaan hebben. Je leert ontzettend veel. Maar nóg een keer? Dan kan de moed je in de schoenen zakken.”
Lasergamen
Om elkaar te enthousiasmeren ondernemen de pabojongens geregeld samen activiteiten. Vrouwen zijn niet welkom op de „meesterlijke avonden” van Men Only, waarop ze lasergamen, zaalvoetballen en workshops volgen over robots in het onderwijs. Chris: „Als mannen onder elkaar weet je: ik ben niet enige jongen op de pabo. Ondanks dat we allemaal die boom hebben gekleid, worden we toch allemaal meester.”
Snuffelstage
Op de middelbare school trok de commerciële branche veel jongens aan, herinnert Gerwin zich. „Makkelijk geld verdienen is iets waar jongens gevoelig voor zijn.” Verpleegkunde, dat leek iets voor zusters – meisjes dus. „Voor jongens van zeventien is het natuurlijk stoerder om te werken als accountant, in een mooie auto te rijden en technische hoogstandjes te ontwikkelen.”
Of dat imago te veranderen valt? Ervaring opdoen kan helpen, denkt de student. „Jongens weten vaak gewoon niet wat werken in de zorg inhoudt. Bij de ambulancedienst veranderde ook mijn beeld. Ik kreeg er ook meer gevoel voor de medemens. Als jongere denk je toch vooral aan je eigen toekomst.”
Wat ervaringen opdoen ingewikkeld maakt, is dat ziekenhuizen niet openstaan voor snuffelstages. Volgens Gerwin ontbreekt de ruimte daarvoor omdat het personeel al veel studenten begeleidt. „Op mijn afdeling staat er één stagiair op de drie à vier medewerkers. Dat gebeurt bij bedrijven echt niet.”
Hij verwacht dat de coronacrisis het imago van de zorg zal verbeteren. „In het nieuws horen we dagelijks over tekorten. En hoe hard er gewerkt wordt. Dat de horeca en toerismebranche het nu zwaar hebben, maakt het voor scholieren niet heel interessant om een studie in die richting te kiezen.”
Grote vriend
Na elf jaar werken op een gedragsintensieve groep, stapte Terlouw in 2016 over naar een zorggroep. Nu begeleidt hij meervoudig gehandicapte cliënten die volledig gebonden zijn aan rolstoel of bed.
Anders dan puberjongens vaak denken, doen verpleegkundigen en pedagogisch werkers „hartstikke stoer werk”, stelt Terlouw. „Zeker op een gedragsgroep. Je staat dan wel niet met pepperspray en wapenstok, maar moet wel steeds escalatie zien te voorkomen.” En dat met cliënten die niet praten, maar wel kunnen gooien met stoelen, haren uittrekken of zichzelf ontkleden. „Deze mensen uiten zich niet met woorden. Je moet ze dus leren lezen. Iemand beet me eens in m’n bovenarm. Nou, dat deed ongelofelijk zeer. Maar een kwartier later zit zo’n cliënt weer bij je op schoot en heeft-ie je keihard nodig. Dan ben je weer zijn grote vriend.”