Geen cao-onderhandelingen over loonstijging
De lonen stijgen volgend jaar met 2 procent. Dat heeft het kabinet besloten. Zo ongeveer ging het kort na de oorlog. Geen cao-onderhandelingen op dit punt, werkgevers en vakbonden gemuilkorfd.
Anno 2021 is een dergelijke bemoeienis vanuit Den Haag niet aan de orde, ook al verkeren we nu eveneens in een crisis, met de komende maanden waarschijnlijk in diverse bedrijfstakken meer faillissementen en een oplopende werkloosheid. Theoretisch heeft de regering nog steeds de mogelijkheid om in uitzonderlijke omstandigheden de vrije loonvorming in te perken. Na de bevrijding in 1945 was zo’n centrale sturing in ieder geval lange tijd het recept om de economie er weer bovenop te helpen: de geleide loonpolitiek.
Piet Hazenbosch, gepensioneerd en in het verleden bestuursadviseur van de christelijke vakcentrale CNV, stelt vast dat de resultaten van deze aanpak „zeer positief” waren. „Hiermee is de basis gelegd voor de huidige welvaartsstaat. Door de lonen te matigen, verbeterde onze concurrentiepositie. Eind jaren vijftig waren we een goedkoopte-eiland in de wereld. Het droeg bij tot herstel van economische groei en uitbreiding van de werkgelegenheid. En we konden een heel bouwwerk van sociale zekerheid optuigen, met uitkeringen voor de oudedag, bij werkloosheid, ziekte en arbeidsongeschiktheid, voor nabestaanden. Met het deel van de loonruimte dat niet werd gebruikt voor loonsverhoging, betaalden we die collectieve regelingen.”
Werkloosheid
De oorlogsschade is groot. Hard werken voor weinig loon, lijkt noodzakelijk om op te krabbelen. Daar bestaat in de samenleving breed draagvlak voor. De bevolking accepteert drastisch ingrijpen in het economisch leven door de rijksoverheid. Die krijgt de ultieme zeggenschap over lonen en prijzen. Alleen een kleine vakbond onder mijnwerkers en havenarbeiders tekent verzet aan.
Hazenbosch: „Er ontstond een ongelooflijk ingewikkeld traject van overleg, tussen ministers en cao-partijen, en met diverse organen, dat uiteindelijk uitmondde in aanwijzingen vanuit het kabinet over de maximaal toegestane loonmutatie. Die mocht consequent, elk jaar weer, de stijging van de kosten van levensonderhoud niet overtreffen. Tot 1954, onder kabinetten met Willem Drees van de PvdA als premier, nam de welvaart van de burger daardoor nauwelijks toe.”
Pas in genoemd jaar –het nationaal inkomen lag inmiddels ruim boven het niveau van voor de oorlog– was er voor het eerst sprake van een loonronde met een duidelijke koopkrachtverbetering. „Vanaf toen kwam er meer kritiek op de geleide loonpolitiek, vanuit de vakbeweging, maar ook binnen de regeringscoalitie.” De PvdA bleef voorstander van een centraal gedicteerde loonvorming, terwijl de christelijke fracties, KVP, ARP en CHU, de verantwoordelijkheid op dit terrein wilden leggen in de bedrijven.
Wassenaar
Strikt genomen, constateert Hazenbosch, heeft de overheidsbemoeienis met de marktsector geduurd tot 1982, toen werkgevers en werknemers het Akkoord van Wassenaar sloten, dat voorzag in langdurige loonmatiging. In de jaren daarvoor had de oliecrisis de economie ernstig ontregeld en was er vaak een loonmaatregel uitgevaardigd met begrenzing van bijvoorbeeld de vakantie-uitkering of de prijscompensatie.
Tegenwoordig onderhandelen werkgevers en bonden in bedrijven en bedrijfstakken in vrijheid. De politiek blijft op afstand. Hooguit een verbale interventie, zoals in 2019 van de premier, niet voor minder, maar voor meer geld naar de portemonnee van de werknemer. Mark Rutte toen: „De winst klotst tegen de plinten en de cao-lonen gaan onvoldoende omhoog. Dat is niet acceptabel.” Drang, maar geen dwang, looningrepen zijn uit de mode.
serie Wederopbouw
Na de bevrijding begint Nederland aan de wederopbouw. Tot op vandaag plukken we daarvan de vruchten. Deel 4: loonpolitiek. Maandag deel 5.