Pleidooi voor een verguisd stelsel
Een fikse stap vooruit. Dat zou passend onderwijs worden. Maar zes jaar na de invoering blijkt het stelsel voor veel leerkrachten vooral een bron van frustratie. Hoe komt dat? En is de kritiek op het systeem wel altijd gegrond? „Echt niet alles is mislukt.”
Aan kritiek op passend onderwijs ontbreekt het bepaald niet. Daarvan is Neely Anne de Ronde, lector inclusieve klassen bij Driestar educatief, zichzelf terdege bewust. Toch breekt ze een lans voor het stelsel dat in 2014 werd ingevoerd. „Passend onderwijs verlegt de focus van prestatie naar welzijn. Van resultaat naar ontwikkeling. Van hokjesdenken naar oog voor iedereen. Leerlingen leren elkaar te helpen en te respecteren.”
Die speerpunten van passend onderwijs zijn heel mooi, vindt de lector. „Juist in onze prestatatiegerichte samenleving is het belangrijk dat kinderen leren én tegelijk op school zien dat iedereen verschillend is geschapen, met eigen mogelijkheden, gaven en talenten.”
Ze merkt wel dat passend onderwijs bij een deel van de leerkrachten op veel bezwaren stuit. Dat beeld komt ook naar voren in een uitgebreid evaluatierapport van minister Slob (Onderwijs) dat de Tweede Kamer in november besprak.
Er is in de media veel aandacht voor het stelsel, zegt De Ronde. „Vooral casussen die op problemen wijzen, komen voor het voetlicht. Dat heeft als gevolg dat de zaken die misgaan, het gesprek over dit onderwerp zijn gaan domineren.”
De lector evalueert de houdbaarheid van het stelsel aan de hand van vijf veelgehoorde bezwaren, gelardeerd met bevindingen uit de eindevaluatie van minister Slob.
1 Passend onderwijs verhoogt de werkdruk van leerkrachten te veel
De Ronde: „De hoge werkdruk bemoeilijkt inderdaad een goede uitvoering van passend onderwijs. Als je om halfvier uitgeblust je klas uitzwaait, dan naar een leerlingbespreking moet, een oudergesprek moet voeren en je lessen voor morgen moet voorbereiden, is dat pittig.
Aan de andere kant is het niet helemaal eerlijk de werkdruk geheel op het conto van passend onderwijs te schrijven. De prestatiegerichtheid in de samenleving neemt ook toe, ouders zijn mondiger geworden en scholen organiseren zelf ook allerhande werkgroepen en overleggen.
Het is voor een individuele leerkracht lastig op dit punt iets te veranderen. De schoolleider heeft hierin een taak. Op sommige scholen is bijvoorbeeld met het geld voor werkdrukverlaging een vakdocent gym aangesteld of een eventmanager die zich bezighoudt met de organisatie van activiteiten, zoals de kerstviering of afscheidsavond van groep acht. Daardoor komt tijd vrij voor de leerkracht.
Daarnaast maakt passend onderwijs het juist gemakkelijker hulp van anderen binnen de school te halen. Ik heb wel het idee dat daarvan nog sneller gebruik kan worden gemaakt. Soms blijven leerkrachten te lang –overigens met de beste bedoelingen– in hun eentje doorbuffelen, bijvoorbeeld omdat ze niet op de hoogte zijn van de mogelijkheden of omdat ze het lastig vinden hulp te vragen.”
Evaluatie: „Passend onderwijs is in de berichtgeving vervlochten geraakt met toenemende zorgen over werkdruk in het onderwijs, het lerarentekort en de acties die leraren daartegen hebben gevoerd. Zo is de gedachte gevoed dat lesgeven zwaarder is geworden door passend onderwijs.”
2 Ouders worden te weinig betrokken bij de begeleiding en kunnen soms geen school voor hun kind vinden
De Ronde: „Hoewel het merendeel van de ouders tevreden is, zijn er inderdaad problemen. Scholen wijzen ouders soms de deur. Dat is kwalijk en mag niet. Onderwijsinstellingen hebben een zorgplicht en moeten op zoek naar een geschikte plek.
Om ouders een grotere stem te geven, wil minister Slob investeren in het zogeheten hoorrecht. Dat betekent dat scholen de visie van ouders zwaarder moeten laten meewegen. Dat juich ik toe, maar is ook ingewikkeld. Naar ouders luisteren is belangrijk. Maar laten we ervoor waken dat hun mening de visie van de docent overvleugelt. Die heeft specifieke kennis en is de professional. Laat hem die rol houden.”
Evaluatie: „Ouders zijn gemiddeld tevreden over het onderwijsaanbod, de relatie met de school en de keuze van de school. Ongeveer een kwart is dat niet.”
3 Een school is een onderwijsinstelling, geen jeugdhulpinstituut. De focus op onderwijs moet weer terugkomen
De Ronde: „Ik vind dat te makkelijk geredeneerd. Onderwijs gaat niet alleen over het verstand van het kind. Het is vorming van de hele persoon. Je kunt onderwijs en begeleiding dus niet uit elkaar trekken.
Ik merk dat achter zulke uitspraken soms ook onkunde of onmacht zit. Leerkrachten weten soms niet goed hoe ze hulp moeten bieden aan bijvoorbeeld leerlingen met gedragsproblemen en zeggen dan dat die beter af zijn in het speciaal onderwijs. Natuurlijk, de leerkracht kan niet alles. Maar hij moet bereid zijn naar zijn rol te kijken, te leren en eventueel zijn manier van lesgeven aan te passen. Dat hoort bij zijn vak.”
Evaluatie: „Leraren zijn in de loop der jaren minder positief geworden over hun mogelijkheden om leerlingen met extra ondersteuningsbehoeften goed te helpen. Ook zijn ze daartoe minder bereid geworden.”
4 De leerlingen zonder extra hulpvraag lijden onder het stelsel
De Ronde: „Leerkrachten merken dat er veel aandacht uitgaat naar leerlingen die extra hulp nodig hebben. Ze hebben het idee dat ze daardoor de overige leerlingen onvoldoende aandacht kunnen geven. Maar uit onderzoek blijkt dat het echt onjuist is dat de overige leerlingen het kind van de rekening zijn.”
Evaluatie: „Het maakt voor de prestaties en het welbevinden van leerlingen zonder extra ondersteuningsbehoeften niet uit hoeveel leerlingen met extra ondersteuningsbehoeften er in hun klas zitten. Ook na de invoering van passend onderwijs blijkt dat zo te zijn.”
5 Leerlingen die veel begeleiding nodig hebben, zijn beter af op het speciaal onderwijs
De Ronde: „Dat is soms inderdaad zo (zie: ”Hier kan ik met alles meedoen”). Er moet altijd gekeken worden naar het welbevinden van het kind. Het speciaal onderwijs heeft op sommige gebieden, zoals het omgaan met leerlingen met een meervoudige beperking, meer expertise.
Er lijkt een beeld te zijn ontstaan dat leerkrachten niet meer mogen doorverwijzen. Dat is onjuist. Maar passend onderwijs streeft er wel naar iedereen zoveel mogelijk welkom te heten op een reguliere school. De kans bestaat dat leerlingen daar een uitzonderingspositie innemen. Maar dat hoeft niet. De schoolcultuur is hierin bepalend. Maak je als leerkracht duidelijk dat iedereen verschillend en uniek is geschapen? Dat elk kind tekortkomingen en talenten heeft? Dat het heel normaal is dat iemand soms even de klas uit moet voor extra begeleiding? Of ben je toch vooral gericht op prestaties en gemiddeldes? Dat maakt het verschil.”
Evaluatie: „De meeste leerlingen met extra ondersteuningsbehoeften tonen zich tevreden over de ondersteuning die zij krijgen. Ze waarderen de extra aandacht en het verbetert volgens hen zowel hun zelfvertrouwen als hun leerprestaties.”
>>rd.nl/passendonderwijs
Buddy
Tot haar twaalfde bezoekt Sharon een reguliere basisschool in het midden van het land. Daar krijgt ze hulp van onder andere onderwijsassistenten. Ook stelt de school voor sommige vakken een speciaal leerplan voor haar op.
Maria heeft niets dan lof voor de manier waarop de school de begeleiding vormgaf. „We werden bij alle beslissingen betrokken. Soms zaten we wel met zes betrokkenen om tafel om te bespreken wat voor Sharon het beste was. Dat vond ik heel mooi. Zoveel mensen die zich inspannen voor je kind.”
Ook bij Sharon overheersen de positieve herinneringen. „Ik heb op de basisschool een heel leuke tijd gehad en er ook echt van genoten.” Wel merkte ze dat ze tijdens die acht jaar een uitzonderingspositie in de klas had. „Ik kon bijvoorbeeld niet met alle uitjes mee. Dat vond ik jammer.”
Als Sharon in groep 7 zit, ziet Maria de verschillen tussen haar en haar klasgenoten groeien. Daarnaast merkt ze dat het minder vanzelf gaat om Sharon bij de klas te betrekken. „In het begin was dat geen probleem. Later merkten we dat het voor sommige klasgenoten –niet voor allemaal– wat meer moeten werd.”
Zo had Sharon iedere week een buddy. „Op een keer ving ze op dat iemand zei: Moet ik weer”, vertelt Maria. „Zulke dingen pikt ze haarfijn op. Ze heeft dan wel door dat het niet van harte gaat.”
Feestje
Na de basisschool heeft Sharon de overstap naar het speciaal onderwijs gemaakt. „Het werd na overleg met de basis- en middelbare school wel duidelijk dat het niet meer zou gaan op een reguliere school”, legt Maria uit. „Maar wat de doorslag gaf, was dat Sharon na een bezoek aan het so zelf vroeg of ze naar die school mocht”, zegt Maria „Ze voelde zich er thuis. Dat is belangrijk.”
Terugkijkend is ze wel blij met de basisschooltijd van haar dochter. „Sharon kon met haar broers en zussen naar dezelfde school. Dat was heel fijn.” Het heeft haar ook verbaasd hoe goed andere ouders rekening met hun situatie hielden. „Als iemand bijvoorbeeld een feestje gaf, werd er aan ons gevraagd of dat wat ze wilden doen ook voor Sharon kon. Daarnaast zou ze op het speciaal basisonderwijs met ander voorbeeldgedrag te maken hebben gehad.”
Sharon kijkt eveneens positief terug op haar basisschooltijd. Toch voelt ze zich nu meer op haar plek op het so. „Ik ben daar niet meer de enige in een rolstoel en kan overal aan meedoen. Dat is fijn. Op mijn vorige school moesten de kinderen bijvoorbeeld om de beurt rondjes rijden met mij in de pauze, waardoor ik nooit met een spel meedeed. Dat is nu anders. Dat vind ik leuk.”
De echte namen van Maria en Sharon zijn bij de redactie bekend