Leerkracht schakelklas: Ik gun elke school een extra zorggroep
Een speciale zorggroep waarin leerlingen extra hulp ontvangen is een voorbeeld van passend onderwijs binnen de basisschool. Het werkt prima, zo is de ervaring van Krijnie Fris uit Barneveld en Jannie de Bruijn uit Andel.
Beide leerkrachten zijn juf van zo’n zorggroep. Op de Eben-Haëzerschool in Barneveld wordt het een schakelgroep genoemd. Krijnie Fris (55) staat voor de schakelgroep 4/5 met elf leerlingen, Jannie de Bruijn (39) voor de zorggroep bovenbouw van de Ds. Gisbertus Voetiusschool in Andel met twaalf leerlingen.
De school in Barneveld telt 727 leerlingen en drie schakelgroepen: 3/4, 4/5 en 6/7/8. De school in het Brabantse Andel telt 241 leerlingen en twee zorggroepen: één voor de middenbouw en één voor de bovenbouw.
Hoe werkt het?
Fris: „In de schakelgroep zitten leerlingen met leerproblemen, maar ook met gedragsproblemen. Qua leerstof sluiten we aan bij de behoefte en de mogelijkheden van het kind. De keus voor de schakelgroep wordt ook gemaakt voor kinderen die werkhoudingsproblemen hebben of moeilijkheden op sociaal-emotioneel gebied, bijvoorbeeld faalangst.
Vanaf groep 3 gaan we kijken welke leerlingen gebaat zijn bij het volgen van de lessen in een kleinere groep. In groep 3 en 4 komen de kinderen alleen tijdens de taal-, spelling-, lees- en rekenlessen naar de schakelgroep, de overige vakken volgen ze in de reguliere groep.
Vanaf eind groep 4 maken we de keus om de kinderen die veel zorg nodig blijven hebben, de hele week in de schakelgroep te houden. Dat blijft zo tot in schakelgroep 6/7/8. Elk jaar wordt bekeken welk kind eventueel terug kan naar een reguliere groep. Als dat het geval is, schakel je dus op. Vandaar de naam schakelgroep.
Soms wordt er ook gekozen voor een plekje in de schakelgroep voor kinderen met ADHD of autisme. Voor hen kan de kleine groep een verademing zijn, omdat een grotere groep meer prikkels oplevert. Ook kan het te belastend zijn voor de leerkracht en voor de andere kinderen in de groep. In de kleinere schakelgroep is het ook wat normaler om op bepaalde tijden rustmomenten in te lassen, waarbij deze kinderen zeer gebaat zijn.”
De Bruijn: „In mijn zorggroep krijgen kinderen extra ondersteuning voor rekenen, spelling, technisch lezen of taal. Ook zitten er leerlingen die hulp nodig hebben met bijvoorbeeld structuur aanbrengen in hun werk, het plannen ervan en het overzicht houden. We proberen zo lang mogelijk het tempo bij te houden van de groep waaruit het kind komt, maar als het nodig is kunnen leerlingen ook de stof van de vorige groep nog eens volgen.”
Krijgen uw leerlingen ook echt de ondersteuning die ze nodig hebben?
Fris: „Jazeker. Ik zou elke school een extra zorggroep gunnen. Je kunt echt maatwerk bieden. Ook voor kinderen die moeilijkheden hebben op het gebied van werkhouding, prikkelverwerking of concentratie.”
De Bruijn: „Voor een groot gedeelte wel, maar niet alles is mogelijk helaas. Zoals bijvoorbeeld het opvangen van een kind met het Downsyndroom. De problematiek is te divers om iedereen te kunnen helpen. Van lage intelligentie, ADD, dyslexie tot hechtingsproblematiek. Het is niet altijd haalbaar om alles te bieden. Het liefst zou ik elk kind voor 100 procent de ondersteuning willen bieden die het nodig heeft, maar ook in de zorggroep moet ik de aandacht verdelen.
Aan de andere kant, zonder zorggroep waren er van mijn zestien leerlingen zéker vier naar het speciaal onderwijs gegaan. Het welbevinden van het kind blijft altijd bovenaan staan. Als dit niet goed blijft, kijken we naar een overstap naar het speciaal onderwijs.”
Fris: „Dat is bij ons precies zo.”
Waar zijn zorgleerlingen beter op hun plaats, denkt u? In de zorggroep of in het speciaal onderwijs?
De Bruijn: „Als het om leerproblemen gaat, zijn de kinderen in het regulier onderwijs beter af. Ze komen dan verder in hun ontwikkeling. Het welbevinden moet daarbij wel leidend zijn.
Als het om gedrag gaat, zijn de kinderen zelf uiteindelijk beter af in het speciaal onderwijs, omdat er daar meer expertise op dat vlak is. Een dilemma hierbij is wel dat er regelmatig sprake is van kopieergedrag in het speciaal onderwijs, waardoor gedragsproblematiek daar soms erger wordt.”
Fris: „Het is fijn dat wij als grote school de mogelijkheid hebben om deze kinderen binnen onze school te houden. We hebben door de jaren heen heel veel dingen geleerd. Over het algemeen zijn de ouders tevreden over de schakelgroepen. Omdat hun kinderen op het gebied van zelfvertrouwen, spontaniteit, zelfstandigheid en werkhouding de mogelijkheid krijgen zich te ontwikkelen. Daardoor kan toch regelmatig een leerling binnen de reguliere groep geplaatst worden. Sterker nog: de kinderen uit de schakelgroepen zijn zeer gemotiveerd. We denken dat dit komt door de speciale aandacht die ze krijgen in een kleine groep.”
Is passend onderwijs een verbetering?
De Bruijn: „Deels. Er is binnen het reguliere onderwijs veel kennis met betrekking tot leerproblematiek gekomen. Hierdoor kunnen basisscholen meer kinderen binnen boord houden. Dit is positief. Passend onderwijs vind ik echter geen verbetering voor kinderen met gedragsproblematiek. Vrijwel altijd lijden de gewone leerlingen eronder. Ze krijgen minder aandacht, de veiligheid is soms in het geding. En daarmee soms ook de kwaliteit van het onderwijs.”
Fris: „Zo’n 35 jaar geleden begon ik in een klas van 36 leerlingen. Zonder begeleiding. Van een intern begeleider die verantwoordelijk is voor de leerlingenzorg hadden we nog nooit gehoord. Achteraf denk ik dat er wel wat kinderen zijn geweest die een bepaalde speciale aanpak hebben gemist. Dus ja, er is wat dat betreft veel verbeterd.
Hoewel ik ook weleens verlang naar de tijd toen alles nog zo gewoon ging. Er moet nu veel meer. We moeten kijken naar resultaten en er iets mee doen. We moeten zorgen dat elk kind aan zijn trekken komt. Wanneer geniet de hele klas van een geschiedenisverhaal? Gelukkig zijn die momenten er nog wel, maar voor mijn gevoel wel minder.
Laten we uitkijken voor individualisering in het onderwijs. Laat de betere kinderen anderen ook maar eens helpen, om daarnaast ook weer verdiepende opdrachten te gaan doen. Respect voor elkaar blijft een groot aandachtspunt.
Laten we ook beducht zijn voor de maakbaarheid als uitgangspunt van het kind. De hele maatschappij vraagt steeds meer kwaliteit. Een collega zei: „Waarom moeten de Cito’s regelmatig vernieuwd worden? Omdat het niveau dan weer hoger moet!”
De deze week overleden L. M. P. Scholten, oud-directeur van de GBS, waarschuwde eens tijdens een lezing om de kinderen die ons zijn toevertrouwd, nooit als collectief te benaderen. „Ieder mens roept op tot stilte om anders gelezen te worden”, zo zei hij. „Déze mens is altijd onherleidbaar, onherhaalbaar, onvervangbaar, déze ene!””
Het aantal leerlingen dat extra ondersteuning nodig heeft groeit. Hoe ziet u de toekomst van passend onderwijs?
De Bruijn: „Die groei zal voorlopig wel blijven, gezien de maatschappelijke omstandigheden. Ik doel op de hoge mate van maakbaarheid van de samenleving, waardoor de eisen aan kinderen steeds hoger worden en de druk op hen steeds groter. Maar ook de tendens dat steeds meer moeders buitenshuis werken en daardoor minder beschikbaar zijn voor hun kinderen. Daarnaast zorgen de moderne media voor ontwrichting in de gezinnen.
Al deze omstandigheden hebben invloed op de ontwikkeling van een kind. Kinderen zijn sneller geprikkeld, kunnen minder goed met emoties en tegenslagen omgaan, zijn sneller vermoeid en gaan sneller negatief over zichzelf denken. Dit uit zich vaak in gedrag, wat dan weer een specifieke begeleidingsvorm of aanpak nodig heeft.
Het ministerie van Onderwijs vindt dat het passend onderwijs nog meer passend gemaakt moet worden, het streeft naar inclusief onderwijs. Hierdoor zullen er meer kinderen met beperkingen in het regulier onderwijs moeten blijven. Vooral voor beginnende leerkrachten is dat lastig. Zij zouden eigenlijk moeten kunnen starten met een groep van minder dan 25 leerlingen, waarin maximaal twee die extra ondersteuning nodig hebben.”
Fris: „Gelukkig worden beginnende leerkrachten nu beter begeleid dan vroeger. Dat is hard nodig. Ze kunnen het niet alleen. Zo moet iedere leerkracht leren dat bij kinderen met extra zorgbehoeften de lijntjes tussen ouders, leerkracht en intern begeleider heel kort zijn. Durf als beginnende leerkracht aan te geven dat je dat moeilijk vindt. En blijf de prachtige kanten van je beroep zien. Zoals het omgaan met kinderen en natuurlijk als allerbelangrijkste: onze kinderen te wijzen op het ene nodige.
Het is wel belangrijk dat de schoolleiding zicht heeft op het welbevinden van de leerkracht en dat de draagkracht van het team gevolgd wordt. Binnen onze school staan teamleider en intern begeleider echt rondom de leerkracht, de groep en de leerling. Zo’n nauwe samenwerking is echt een vereiste in deze tijd. Doe het samen, we hebben elkaar zo nodig.”