Passend onderwijs vraagt om een lange adem
Leraren hebben het te druk. Leerlingen krijgen onvoldoende hulp. Ouders worden van het kastje naar de muur gestuurd. Dat is de steeds terugkerende verzuchting over passend onderwijs. Maar er valt meer te zeggen.
Middelbare scholier Tom –die in werkelijkheid anders heet– heeft een lichamelijke beperking en zit in een rolstoel. Toch gaat hij niet naar het speciaal onderwijs (so), maar bezoekt hij een reguliere reformatorische middelbare school. Die heeft diverse aanpassingen in het gebouw doorgevoerd. Daarnaast heeft Tom iedere dag een buddy. Die klasgenoot biedt hem wat extra hulp. Toms onderwijsinstelling heeft bij een so-school voor speciaal onderwijs ambulante begeleiding aangevraagd. Zo wordt de expertise van het so in het omgaan met leerlingen met een lichamelijke beperking benut. Het resultaat? Tom bloeit in de loop van het jaar op.
Tweede voorbeeld. In Ede is in 2018 een deeltijdbehandeling jeugd gestart. Jongeren tussen de 12 en 18 jaar met psychische problemen kunnen daar terecht voor therapie én onderwijs. Zonder zo’n mogelijkheid zou deze doelgroep hoogstwaarschijnlijk langere tijd geen les krijgen. In Dordrecht draait sinds 2015 een soortgelijke voorziening.
Laatste voorbeeld. In Ochten zitten een reformatorische basisschool, een school voor speciaal onderwijs, een peuterspeelzaal en dagbehandelingscentrum voor jonge kinderen onder één dak. Op de eerste verdieping van het gebouw zijn ondersteunende organisaties, zoals een ggz- en een logopediepraktijk, te vinden.
De verschillende afdelingen werken nauw samen. Zo schuiven kinderen die moeite hebben met rekenen bijvoorbeeld voor dat vak aan bij de so-groep. Omgekeerd volgen sommige kinderen van het so de zaakvakken, zoals geschiedenis, biologie en aardrijkskunde, op de reguliere basisschool.
De personeelsleden van de verschillende afdelingen houden de lijntjes kort. Is er een vraag over een leerling, dan kunnen ze direct bij elkaar binnenlopen. Zo profiteren ze van elkaars expertise.
Alle drie de voorbeelden zijn het gevolg van de invoering van de Wet passend onderwijs, nu zes jaar geleden. Tom hoeft namelijk niet naar het speciaal onderwijs doordat zijn school meer mogelijkheden heeft gekregen om hem extra begeleiding te bieden. De Edese voorziening is het resultaat van de nauwere samenwerking tussen onderwijs en jeugdzorg door passend onderwijs. De situatie in Ochten laat zien dat de schotten tussen regulier en speciaal onderwijs lager zijn geworden.
Thuiszitters
De Wet passend onderwijs werd in 2014 ingevoerd. De wijziging moest de organisatorische problemen oplossen rond leerlingen die extra hulp nodig hadden. Zo werd de scheiding tussen onderwijs en jeugdhulp minder strikt. Ook moest het minder bureaucratie, complexiteit en onduidelijke verantwoordelijkheden opleveren.
Met passend onderwijs streeft de overheid ernaar iedere leerling het onderwijs en de ondersteuning te bieden die hij of zij nodig heeft. Dat moet het liefst op een gewone school gebeuren. Kan dat echt niet, dan komt het speciaal onderwijs in beeld. Het achterliggende idee is dat het goed is dat leerlingen die extra hulp krijgen en leerlingen die dat niet nodig hebben elkaar op school dagelijks tegenkomen en met elkaar omgaan. Iedereen hoort er namelijk bij.
Daarnaast hoopt de overheid met passend onderwijs het aantal thuiszitters, leerlingen die langer dan vier weken ongeoorloofd niet naar school gaan, te verminderen.
Om ervoor te zorgen dat scholen de benodigde ondersteuning kunnen bieden, heeft de overheid geld gereserveerd. Zogeheten samenwerkingsverbanden verdelen dat over de aangesloten scholen, op basis van gezamenlijk gemaakte afspraken.
Ook adviseren deze samenwerkingsverbanden onderwijsinstellingen over de ondersteuning die leerlingen nodig hebben. Ze zijn daarnaast bevoegd om een verklaring voor het speciaal onderwijs af te geven.
Werkdruk
De Tweede Kamer sprak afgelopen maandag over het eindrapport Passend Onderwijs (zie ”Zes jaar passend onderwijs”). Uit dat rapport blijkt dat de doelen van passend onderwijs niet geheel zijn gehaald. Zo kwam de hoop dat er minder leerlingen naar het speciaal onderwijs zouden gaan, niet uit. Ook gaan niet meer leerlingen die extra hulp nodig hebben naar het regulier onderwijs en daalde het aantal thuiszitters niet.
Voor leraren en ouders heeft passend onderwijs eveneens minder opgeleverd dan verwacht. Zo hebben leerkrachten nogal eens het gevoel kinderen met een zorgvraag niet goed te kunnen helpen. Ze ervaren daarnaast een hoge werkdruk en schrijven dat –al dan niet terecht– voor een groot deel toe aan passend onderwijs.
Maar er is ook goed nieuws. Zo heeft de passend onderwijs geleid tot een betere organisatie van extra ondersteuning voor leerlingen. In de meeste regio’s is nu een dekkend onderwijsaanbod. Dat betekent dat er voor vrijwel alle leerlingen een plaats is waar ze onderwijs kunnen ontvangen.
Scholing
Het is niet meer dan logisch dat nog niet alles rondom passend onderwijs goed loopt, vindt Johan Flier, directeur-bestuurder van RefSVO, het landelijk samenwerkingsverband van de reformatorische middelbare scholen. Kees Nieuwenhuyzen, bestuurder van Berséba, het landelijk samenwerkingsverband van 179 christelijke en reformatorische basisscholen, en Jan de Waard, beleidsadviseur bij Berséba, beamen dat. Passend onderwijs is volgens het drietal dan ook zeker niet mislukt.
Zo’n stelselwijziging kost veel tijd, zegt De Waard. „Je moet leren op een andere manier te denken en te kijken naar de leerlingen; te focussen op de mogelijkheden die er voor hen binnen de eigen school nog zijn, naast de mogelijkheid door te verwijzen naar het speciaal onderwijs. Ook moet je de samenwerking met externe organisaties zoeken. Scholen zitten nog volop in dat proces. Zes jaar is niks.”
Daarnaast werkt het onderwijssysteem waarin iedereen binnen dezelfde tijd in dezelfde klas ongeveer hetzelfde resultaat moet halen niet mee. „Het huidige systeem gaat uit van de leerstof”, legt Flier uit. „Terwijl passend onderwijs uitgaat van de leerling. Dat matcht dus niet helemaal.”
Het drietal wijst ook op het feit dat passend onderwijs nog niet zo lang nadrukkelijk een plek heeft in de lerarenopleidingen. „Meer scholing zou passend onderwijs tot een groter succes kunnen maken. Je ziet daarin nu wel een keer ten goede komen, maar er kan echt nog meer gebeuren. ”
Kwalijk
Toch zijn Flier, Nieuwenhuyzen en De Waard positief gestemd over de stelselwijziging. „Sowieso is de grondgedachte ervan, namelijk dat elk kind ertoe doet en dat leerlingen die wel en geen begeleiding nodig hebben gezamenlijk optrekken, heel goed”, vindt Nieuwenhuyzen. „Je ziet ook dat er op scholen steeds beter wordt gekeken naar wat de leerling nodig heeft.”
Flier beaamt dat. Passend onderwijs heeft op de RefSVO-scholen volgens hem niet direct tot ingrijpende veranderingen geleid. „Het besef dat we er voor iedere leerling moeten zijn, leefde al volop. We zijn vooral doorgegaan met het ontwikkelen, evalueren en aanscherpen van het aanbod. Wel werken we nauwer samen met jeugdzorg.”
Als voorbeeld daarvan noemt hij de opmars van de onderwijszorgklas. „Daarin krijgen leerlingen onderwijs én zorg. Voor passend onderwijs waren jeugdzorg en onderwijs meer twee gescheiden werelden.”
Flier merkt dat de meeste ouders tevreden zijn over passend onderwijs. „Natuurlijk zijn er ook dingen die minder goed gaan. Problemen zijn er vooral bij leerlingen met complexe problematiek. Je merkt dat er dan wel veel wordt overlegd door allerlei partijen, maar dat dat niet altijd iets voor de dagelijkse praktijk oplevert. Er zou meer met dan over leerlingen gesproken moeten worden. Jongeren hebben vaak echt wel ideeën over wat hen kan helpen.”
Daarnaast signaleert hij dat scholen ouders soms nog afschepen met de uitspraak dat er voor hun kind geen plaats is. „Dat is kwalijk. Mocht een zorgvraag echt te zwaar zijn, dan heeft de school altijd de verplichting om naar een passende plek te zoeken. Enkel nee verkopen, kan echt niet.”
De drive om er voor alle leerlingen te zijn, leeft zes jaar na invoering onder de scholen in onverminderd sterke mate, zegt Flier. „Dat is heel mooi. Wel signaleren docenten dat leerlingen meer complexe problemen hebben. Dat ervaren ze als intensief.”
Nieuwenhuyzen en De Waard herkennen dat. De meeste scholen staan volgens hen vierkant achter de gedachte zo veel mogelijk inclusief onderwijs te geven. „Mensen willen wel. Maar ze kunnen niet altijd. De grote klassen, het feit dat er in de opleiding vaak geen of onvoldoende aandacht aan passend onderwijs is besteed en de soms complexe problemen van leerlingen zorgen ervoor dat het niet overal goed van de grond komt. Er is dus nog werk aan de winkel.”
Zes jaar passend onderwijs
De Tweede Kamer besprak maandag een uitgebreid evaluatierapport over passend onderwijs. De hoofdconclusie uit het rapport is dat het ondersteuningsaanbod op veel plekken beter is geworden, maar er nog een fikse verbetering nodig is. Er blijken vooral problemen te ontstaan rond leerlingen met complexe problemen.
Minister Slob (Onderwijs) wijst er in het rapport op dat verandering van een systeem tijd kost. Ook stelt hij dat de verwachtingen van passend onderwijs te hooggespannen waren. Hij merkt dat onder meer het lerarentekort en de hoge werkdruk in het onderwijs een goede vormgeving van passend onderwijs belemmeren. Ook wijst hij erop dat gemeenten –die gelijktijdig met de wet verantwoordelijk werden voor de jeugdzorg– veel op hun bordje hadden, waardoor de samenwerking met onderwijs en jeugdzorg niet meteen goed van de grond kwam.
Om passend onderwijs te verbeteren, scherpt Slob de aanpak op 25 punten aan. Zo krijgen leerlingen en ouders meer te zeggen over de hulp, moeten scholen zich beter aan de zorgplicht houden, worden ouders beter geïnformeerd over hun rechten en moeten samenwerkingsverbanden hun grote financiële reserves wegwerken.
Evaluatie Berséba
Het reformatorische samenwerkingsverband Berséba voerde in de eerste helft van 2020 een peiling uit onder de aangesloten scholen. In totaal reageerden er 436 personen uit alle lagen van het onderwijsveld.
De respondenten blijken de uitvoering van passend onderwijs op hun school gemiddeld te waarderen met een 7,8. Vooral de aandacht voor hoogbegaafdheid en de extra inzet van onderwijsassistenten stellen ze op prijs. Die beschikbaarheid van meer handen binnen of buiten de klas helpt bij de uitvoering van passend onderwijs.
De respondenten zien ook kansen voor verbetering. Zo willen ze een nog breder aanbod op school. Daarbij denken de meesten aan de komst van meer plus- en klusklassen, maar ook aan meer mogelijkheden voor extra zorg en maatschappelijke hulpverlening binnen de school. Ook vinden ze dat het regulier en het speciaal (basis)onderwijs meer met elkaar zouden kunnen delen.
Onder de respondenten leven veel vragen over wat de school, de leerkracht en de klas aankunnen. Maak concreet waar de grens ligt voor verwijzen naar aanleiding van gedrag, zegt een deelnemer.
Verder wordt er aandacht gevraagd voor rust in de klas. Als er te veel verschillende ondersteuners in de klas komen, blijkt dat onrust met zich mee te brengen.
serie Passend onderwijs
Vierdelige serie over de opbrengsten van en knelpunten bij passend onderwijs. Volgende week dinsdag deel 2: leerkrachten aan het woord