Als de psalmberijming een probleem wordt
Vanwege corona en de huidige huiver voor het zingen zouden we bijna vergeten dat momenteel in een aantal kerken de vraag leeft uit welke berijming de psalmen gezongen moeten worden. Misschien leert de huidige tijd ons wel dat we mensen niet te snel iets af moeten pakken. Juist in crises hebben we behoefte aan geijkte woorden en vertrouwde taal.
Uit welke berijming zing je zondags de psalmen? Voor velen is dat geen vraag. Je groeide op met de berijming van 1773 en je zou die vertrouwde klanken voor geen goud willen missen. Of: je bent gehecht aan de oude woorden van Datheen en je vindt het geen enkel punt om die berijming ook anno 2020 te blijven gebruiken.
Anderen echter ervaren wel problemen met de verouderde 16e-eeuwse taal van Datheen of de verlichte 18e-eeuwse termen in de Staatsberijming. Zij willen de psalmen graag blijven zingen, ook op de vertrouwde Geneefse melodieën, maar werpen de vraag op of er geen betere alternatieven zijn.
Die alternatieven zijn er inmiddels genoeg. Om de bekendste uit de achterliggende decennia te noemen: de nieuwe berijming van 1967, het ”Psalter 1980” uit 1981, de samengestelde berijming uit het vrijgemaakte Gereformeerd Kerkboek (sinds 1986), de berijming van ds. C. J. Meeuse (2011), de verzamelberijming voor in de bundel ”Weerklank” (2016), de uitgave ”Zingend door de tijd” van Barnevelder Jan Mul (2017) en –gloednieuw– De Nieuwe Psalmberijming (DNP), waaraan momenteel de laatste hand gelegd wordt.
Juist afgelopen jaar hebben verschillende groeperingen in kerkelijk Nederland zich bezonnen op de vraag waar je anno 2020 wijs aan doet. Binnen de Gereformeerde Bond in de Protestantse Kerk onderzocht een commissie de problematiek. Aanleiding was dat op de jaarvergadering in 2018 geconstateerd werd dat in GB-kring diverse psalmberijmingen naast 1773 gebruikt worden. Of de GB niet het initiatief kon nemen één berijming als alternatief naast 1773 te adviseren? Afgelopen november zette prof. dr. M. J. de Vries in een themanummer van De Waarheidsvriend over de psalmen de voors en tegens op een rij. Met als aanbeveling dat gemeenten zouden kunnen kiezen tussen de nieuwe berijming van 1967 of de verzamelberijming uit ”Weerklank” (2016).
Ook de Christelijke Gereformeerde Kerken –waar eveneens meerdere berijmingen in gebruik zijn– onderzochten recent de „zingbaarheid” van de psalmen. Een commissie die in januari aan de generale synode rapporteerde, stelde voor te onderzoeken of er niet gewerkt kan worden aan „een verantwoorde psalmbundel die samengesteld is uit psalmen die dicht bij de Bijbeltekst staan en die ook goed toegankelijk is voor de jongere generaties.” Dit voorstel haalde het echter ter synode niet. Met als mogelijk gevolg dat elke plaatselijke kerk haar eigen keuzes blijft maken. In het beamertijdperk, waarbij alles heel makkelijk kan worden geprojecteerd, kan de diversiteit dan snel groter worden.
Drie richtingen
Als er nu in de landelijke kerk waartoe je behoort of in de plaatselijke gemeente waar je lid van bent discussies over de psalmberijming worden gevoerd, wat zijn dan de opties? En wat zijn daar de voor- en nadelen van? Ik zie ten minste drie richtingen.
1 Blijven bij wat je hebt
Je voert met elkaar de discussie, desnoods op het scherp van de snede, maar uiteindelijk houd je het bij de bestaande situatie: je blijft uit Datheen of uit de oude berijming (OB) zingen.
De voordelen daarvan zijn vele. Iedereen weet waar hij aan toe is. Oud en jong bedienen zich van dezelfde taal. Er hoeft niet gebeamerd te worden, want iedereen heeft aan z’n psalmboek genoeg. De band met het voorgeslacht blijft in stand en de klassieke taal houd je in ere. Over kerkmuren heen zing je dezelfde woorden als degenen bij wie ook deze oude berijming in gebruik is. Als op scholen en in gezinnen dezelfde psalmen worden gezongen, kunnen kinderen deze berijming zich echt eigen maken. En daarmee raken ze tegelijk ook vertrouwd met het taalkleed van de zondagse prediking.
Maar er zijn ook nadelen. Want met name op taalkundig vlak dreigt het gevaar dat woorden en zinnen uitgesleten raken: je zingt ze gedachteloos, maar niemand moet vragen wat ze betekenen. Daar komt bij dat er nogal wat taalgebruik langskomt dat vragen oproept. Waar denkt een mens anno 2020 aan bij „een volle beek van wellust” die „hier elk in liefde dronken” maakt (Ps. 36:2, OB)? En welk kind begrijpt deze regel: „Wie is hij die ontgaat den dood niet om verstrangen” (Ps. 89:19, Datheen)? Om maar te zwijgen van de verlichtingstaal die de berijming van 1773 kenmerkt.
2 Een tweede berijming ernaast
Je wilt graag de vertrouwde psalmen behouden, maar je kiest daarnaast een tweede berijming, die je als alternatief voor de eerste gebruikt, met name als de taalkundige kant van de eerste te wensen overlaat.
Voordeel hiervan is dat je de oude, vertrouwde berijming niet hoeft af te danken, terwijl je toch ruimte creëert voor vernieuwing. Allerlei bekende en geliefde verzen uit 1773 (Psalm 25:6, 42:1, 84:2, 116:1) kun je gewoon blijven gebruiken, terwijl je bij psalmen die taalkundig de nodige vragen oproepen het alternatief kunt hanteren. Met name bij onbekende psalmen –die toch niemand uit z’n hoofd kent– kan dit behulpzaam zijn: je hoeft niemand z’n vertrouwde verzen af te pakken. Bij deze optie zou de uitgave ”Psalmen in tweevoud” uit 2000, waarin de berijmingen van 1773 en 1967 na elkaar zijn afgedrukt, dienst kunnen doen. Dan heeft de kerkganger toch alle te zingen psalmen in één band. Denkbaar is zelfs dat een dergelijke uitgave met de berijmingen van 1773 en ds. C. J. Meeuse in één band op de markt wordt gebracht. Een andere mogelijkheid –in GB-kring al bepleit– is om de afdeling psalmen in ”Weerklank” als tweede berijming te hanteren, met name als deze bundel toch al voor de gezangen wordt gebruikt.
Maar er kleven ook nadelen aan zo’n tweesporenbeleid. Allereerst omdat het liedrepertoire dat je gezamenlijk hebt en kent –uit het hoofd en met het hart (”by heart”)– onder druk staat. Wie als kind met Datheen opgroeide en later 1773 ging zingen, kan maar moeilijk die nieuwe psalmen uit z’n hoofd zingen. Dat gevaar loop je ook met zo’n tweede, nieuwere berijming: ze worden bij ouderen misschien nooit echt eigen. En als jongeren juist naar die nieuwere grijpen, zullen zij de oude berijming niet meer ”by heart” leren. Daarbij komt nog het aspect van taalregister en poëtisch gehalte: de berijming van 1967 hanteert –logisch– voor een deel een ander taalregister dan de oude berijming en is literair gezien van een hoger niveau. De Nieuwe Psalmberijming hanteert weer een eigentijdser register. Is het wenselijk om in de eredienst het ene moment deels verouderde 18e-eeuwse taal en het volgende moment literair hoogstaande 20e-eeuwse taal of eigentijdse 21e-eeuwse woorden te zingen? Bij de psalmen van ”Weerklank” ligt dat iets gecompliceerder, omdat meer dan de helft afkomstig is uit het Gereformeerd Kerkboek. Deze samengestelde berijming –met onder andere een groot aantal psalmen van ds. H. Hasper– staat redelijk dicht bij de taal van 1773. Maar ”Weerklank” telt ook 57 psalmen uit de berijming van 1967, én nieuwere teksten van hedendaagse dichters. Het taalregister en het poëtisch gehalte van de psalmen in deze bundel zijn dus op zichzelf al niet eenduidig.
3 Een nieuwe berijming maken
Je zoekt naar mogelijkheden om met vereende krachten een nieuwe, eigentijdse berijming voor de gereformeerde gezindte te maken.
De voordelen zijn helder. Doordat je echt iets nieuws maakt, kun je er heel erg op letten dat de inhoud Bijbels verantwoord is, dat de taal up-to-date is en dat het poëtisch gehalte niets te wensen overlaat. Als het ook nog eens een breed, interkerkelijk project is, kan zo’n nieuwe berijming de kleine oecumene enorm versterken.
Er zijn echter ook nadelen. Allereerst natuurlijk dat je bij een compleet nieuwe berijming de oude vaarwel moet zeggen. En dat willen veel mensen niet. Nu is het in de geschiedenis vaker voorgekomen dat het ene psalmboek het andere verving –Datheen verdrong Utenhove en 1773 verving Datheen–, dus het kan wel; een berijming is ook niet heilig. Maar in de praktijk gaat dat niet zonder slag of stoot: de psalmen waarin mensen hun geloofsleven vertolkt weten, is hun –begrijpelijk– dierbaar. Het zal een enorme krachttoer worden om kerkmensen of een heel kerkverband achter zo’n nieuwe berijming te krijgen.
Dan zijn er ook praktische problemen. Want welke brontekst neem je bijvoorbeeld als uitgangspunt? Is dat de Statenvertaling (SV)? Dan zal een deel van de gereformeerde gezindte niet aanhaken. Ga je uit van de Herziene Statenvertaling (HSV), dan haakt een ander deel af. Zeg je dat je ‘gewoon’ vanuit het Hebreeuws gaat berijmen –zoals De Nieuwe Psalmberijming (DNP) zegt gedaan te hebben–, dan zal dat bij velen niet genoeg vertrouwen wekken: ze zullen hun vertrouwde jargon, dat past bij de rest van de eredienst, missen. Een ander probleem is dat de praktijk leert dat het bij een zo gevoelig thema als de psalmberijming onmogelijk is om de héle gezindte mee te krijgen. Met als gevolg dat het een particulier initiatief van een bond of stichting zal worden –zoals bij DNP– waar misschien best veel mensen of gemeenten warm voor te maken zijn, maar dat uiteindelijk niet de gewenste eenheid zal creëren.
Dromen
De laatste optie is dus vooral een utopie. Wel iets om van te dromen. Het zou toch prachtig zijn om een groep échte dichters –de poëtische kwaliteit moet buiten kijf staan– uit de volle breedte van de gereformeerde gezindte bij elkaar te zetten die namens en voor de kerken –maar wel in alle dichterlijke vrijheid– werkt aan een nieuwe berijming voor de 21e eeuw? Zoals 65 jaar geleden ”Het Landvolk” in Oosterbeek werkte aan de –uiteindelijk breedgedragen– nieuwe berijming. Maar dat zal voorlopig wel bij dromen blijven.
Dan maar optie 1? Daar is in een aantal gevallen veel voor te zeggen; vooral in kringen waar veranderingen op liturgisch gebied überhaupt onbespreekbaar zijn. En dan blijkt het wel degelijk nog altijd mogelijk om kinderen en jongeren anno nu vertrouwd te maken met 1773 of zelfs Datheen. Met name als de driehoek gezin-school-kerk op dit punt nog intact is, kunnen kinderen zeker wel ‘ingroeien’ in de taal van twee of zelfs vier eeuwen terug. Maar dan zal er op taalkundig vlak wel steeds meer uitgelegd moeten worden, opdat heilige klanken geen holle frasen zullen worden.
En waar wel behoefte is aan en ruimte voor iets nieuws? Daar is misschien toch optie 2 het meest geschikt. Je biedt wat nieuws om tegemoet te komen aan de –begrijpelijke en vaak terechte– klachten over de verouderde en vervreemdende taal van de oudere berijmingen. Tegelijk houd je ook de geliefde verzen en dierbare geloofs-taal in ere. Want juist in crisistijd hebben mensen behoefte aan geijkte woorden die zich al hebben genesteld in hun hart en die vandaaruit weer op kunnen wellen.
Om dat innestelen van die nieuwe psalmen te bevorderen, is het wel zaak dat er dan uitgaven komen waarin de twee gekozen berijmingen samen aangeboden worden. Want een nieuwe berijming kan nooit ‘indalen’ als de teksten alleen maar voor de duur van het beam-moment zichtbaar zijn voor gemeenteleden – iets wat nu vaak gebeurt met nieuwe teksten. Met als gevolg dat zulke nieuwe psalmen nooit een gezamenlijk beleefd liedrepertoire kunnen worden. Als mensen echter dat wat ze zingen in handen hebben, kunnen ze het herkauwen. En dan kunnen ze zomaar bovenkomen in tijden van crisis, en troost bieden: die oude én nieuwe psalmen.