Kwalijk als oordeel der liefde ontbreekt
In de gereformeerde gezindte zou het oordeel der liefde weer een centrale rol moeten spelen, bepleit dr. G. A. van den Brink.
Het oordeel der liefde, ”judicium charitatis”, was ooit in de gereformeerde theologie van groot belang. Nu functioneert het nauwelijks meer. Het oordeel der liefde wordt verwoord in de Dordtse Leerregels: „Van diegenen die hun geloof uiterlijk belijden en hun leven beteren, moet men naar het voorbeeld der apostelen het beste oordelen en spreken; want het binnenste des harten is ons onbekend” (DL III/IV, 15).
Wat wordt er bedoeld met het judicium charitatis? Het is een oordeel op grond van de zichtbare aspecten van geloof en bekering over de geestelijke staat van andere mensen. Het betreft dus allereerst de grote tweedeling tussen degenen die binnen zijn en die buiten zijn (1 Kor. 5:12; Ef. 2:12; Openb. 22:15). In het Nieuwe Testament behoren alleen diegenen tot de gemeente die als ware gelovigen zijn beoordeeld.
De scheidslijn tussen buiten en binnen wordt getrokken middels de bediening van de doop. De doop maakt onderscheid tussen de (kinderen van de) gelovigen en de (kinderen van de) ongelovigen (HC, vraag 74). Door één Geest zijn de christenen tot één lichaam gedoopt (1 Kor. 12:13), namelijk het lichaam van Christus, de gemeente. Door te beslissen wie er wel wordt gedoopt en wie niet, oordeelt de gemeente wie er in Christus zijn en wie buiten Hem.
Echter, ook binnen de christelijke gemeente wordt er geoordeeld. Dit wordt onder andere gedaan rondom het avondmaal bij het ”censura morum”. Ook als mensen openbare geloofsbelijdenis willen doen, vindt er een beoordeling plaats.
De gemeente moet oordelen. Als dit oordeel niet plaatsvindt, wordt de toorn van God over de gehele gemeente verwekt (HC, vraag 82). De gemeente heeft de roeping om het boze uit haar midden weg te doen (1 Kor. 5:13).
Mildheid
Vervolgens gaat het om een oordeel van liefde. Het woord ”charitas” betekent hoogachting, verering, liefde. Wij mensen zijn altijd feilbaar in onze mening over anderen (1 Sam. 16:7). Wij kunnen ons vergissen. Deze feilbaarheid van onze oordelen houdt ten minste drie dingen in.
Ons oordeel is voorlopig. Misschien moeten wij in de toekomst ons oordeel bijstellen. Eerst luidde het oordeel van Filippus over Simon de tovenaar dat hij geloofde; daarna oordeelde Petrus: „U hebt part noch deel aan deze zaak, want uw hart is niet oprecht voor God” (Hand. 8:13, 21).
Ons oordeel is ook met mildheid. Ieder krijgt ”het voordeel van de twijfel”. Een jongere wordt toegelaten tot openbare geloofsbelijdenis en als gelovig lid van Christus’ lichaam beoordeeld, ook al weten we niet hoe hij zich over twintig jaar gedragen zal. Een meisje wordt gedoopt, ook al weet niemand of ze bij de kerk zal blijven als ze achttien is. Aan deze mildheid heeft het judicium charitatis zijn naam te danken. De liefde gelooft alle dingen (1 Kor. 13:7). Volgens de kanttekening betekent dat het gedrag van de naaste „altijd ten beste duidende, zolang het tegendeel niet blijkt.”
Het oordeel der liefde kan krachtiger of gematigder zijn, afhankelijk van hoe goed je iemand kent. Hoe meer je weet, hoe krachtiger het oordeel. Thomas Boston zegt: „We moeten niet al te gemakkelijk ons oordeel geven over anderen. Laten we daarin gelijke pas houden met de mate waarin de genade van God al of niet in iemand zichtbaar lijkt te zijn.”
Afwezig
Helaas is het oordeel der liefde in de gereformeerde gezindte grotendeels afwezig. Deels vindt er helemaal geen beoordeling plaats. Met een beroep op Matth. 7:1 („Oordeel niet, opdat u niet geoordeeld wordt”) wordt elke vorm van beoordeling nagelaten. In plaats daarvan is er een aanname, een gissing, zonder voorafgaande beraadslaging en afweging.
In veel gemeenten is er geen duidelijke grens tussen degenen die binnen zijn en die buiten zijn, wie wel en wie niet bij de gemeente behoren. De notie van het lidmaatschap is uitgehold. Mensen zijn op papier wel lid, maar er is niemand die het weet behalve de scriba. Andere (meer vrije) gemeenten beleggen diensten maar vragen geen lidmaatschap. Je behoort dan ongeveer bij de gemeente als je de diensten bezoekt, maar zonder dat er een expliciet oordeel is geveld dat je lidmaat bent van het lichaam van Christus.
De afwezigheid van een oordeel werkt door in de visie op de doop. In veel gemeenten wordt de doop niet gezien als moment van beoordeling. Op een doopaanvraag volgt geen afweging en oordeel. Er wordt (oneerbiedig gezegd) gedoopt met de brandspuit.
Ook werkt dit door in de visie op het avondmaal. Het avondmaal wordt dan iets tussen God en de individuele ziel. De gemeente en de kerkenraad staan op gepaste afstand. Er is geen censura morum, geen tuchtoefening. Er worden geen sleutels van het hemelrijk gehanteerd.
In andere gemeenten in de gereformeerde gezindte zien we dit vooral optreden bij de openbare geloofsbelijdenis. Je doet belijdenis van de waarheid, van de leer, van het kerkverband, zonder dat de kerkenraad oordeelt over je geestelijke staat: „Daarover oordelen wij niet…”
Ik acht de afwezigheid van een oordeel een kwalijke zaak. De heiligheid van de christelijke gemeente is in het geding. Elke kerk of gemeente moet een zelfreinigend vermogen hebben. „Weet u niet dat een klein beetje zuurdeeg het hele deeg doorzuurt?” (1 Kor. 5:6).
Ook maakt dit de broederlijke eenheid onmogelijk. Als je niet weet wie er binnen is en wie buiten, dan weet je ook niet wie er wel broeder en zuster is, en wie niet.
Bovendien ondermijnt het de praktijk van zelfbeproeving (2 Kor. 13:5). Als iedereen verondersteld wordt een gelovige te zijn (of iedereen niet), dan wordt hypocrisie niet meer als een reële mogelijkheid gezien.
Zonder liefde
Er is nog een andere manier waarop zich de afwezigheid van het oordeel der liefde manifesteert. Dat gebeurt als er wel een oordeel is, maar zonder liefde. Helaas wordt er vaak geoordeeld zonder de drie aspecten voorlopigheid, proportionaliteit en mildheid.
Bij een oordeel zonder voorlopigheid gedragen ambtsdragers zich alsof zij Christus zijn: zij weten wat er in de mens is (vgl. Joh. 2:24-25). Zij oordelen zonder voorbehoud, zonder besef van feilbaarheid. Zij spreken zich uit over de bestemming van jonggestorven kinderen, van overleden ouderen, bij zelfdoding. Zij geven geen ruimte om het oordeel te heroverwegen en dulden geen tegenspraak.
De kracht van het oordeel is niet proportioneel aan de kennis. Het oordeel der liefde moet (zo bleek) afhankelijk zijn van hoeveel je van iemand weet. Maar soms krijgen mensen toch een krachtige beoordeling van iemand, ondanks dat diegene weinig van hen weet. Soms gebeurt dat op grond van een droom, een tekst; soms op grond van vooroordeel – maar niet op grond van geloofsbelijdenis en levensverbetering. Echter, „Veroordeelt soms onze wet de mens, als zij hem niet eerst hoort en kennisgenomen heeft van wat hij doet?” (Joh. 7:51). Ons oordeel mag niet op vooroordelen en bijkomstigheden worden gebaseerd, maar moet gefundeerd zijn op grond van wat we eerlijk en objectief over mensen weten.
Er wordt geoordeeld zonder liefde. Het allereerste wat men soms verdacht houdt, is andermans genadestaat. Iemand vertelde mij ooit hoe zijn vader met schroom aan het avondmaal was geweest en daarna de predikant op bezoek kreeg. Die voegde de man (in het bijzijn van diens jonge kinderen toe): „Ik denk dat u de zonde tegen de Heilige Geest heeft begaan door deel te nemen aan het avondmaal.” Geen wonder dat de zoon, intussen volwassen, de kerk verlaten heeft.
Een aanzienlijk deel van de prediking in de gereformeerde gezindte wordt gevuld met waarschuwingen. Waarschuwingen tegen zelfbedrog, een ingebeelde hemel, vals geloof. Waarschuwingen ook tegen andere kerken waar ze je kussens onder de oksels naaien (vgl. Ezech. 13:18). Daar word je bedrogen, daar gaan te veel mensen aan het avondmaal. Door dergelijke eenzijdige waarschuwingen wordt het wantrouwen gevoed: het wantrouwen jegens anderen, jegens jezelf en uiteindelijk ook jegens God.
Appel
Ik doe een appel aan het geheel van de gereformeerde gezindte om het kerkelijke leven te structureren volgens het oordeel der liefde. „Oordeelt een rechtvaardig oordeel”, zegt Jezus (Joh. 7:24). Hij zegt niet: „onthoud je van een oordeel.” Geen aannames of gissingen maar beoordelingen moeten bepalen wie er als leden van de gemeente worden beschouwd en hoe wij binnen de gereformeerde gezindte met elkaar omgaan. Maar laat het ook een oordeel van liefde zijn. Boston schrijft: „Het is beter om tien schijngelovigen als oprechte gelovigen te beschouwen (want dat is onze roeping), dan één oprechte gelovige voor schijngelovige uit te maken.”
De auteur is hersteld hervormd predikant in Kralingseveer. Dit artikel is gebaseerd op de lezing die hij woensdag hield tijdens de jaarlijkse conferentie van het Contactorgaan Gereformeerde Gezindte (COGG) in Nijkerk.