Secularisatie van verlangen raakt ook christenen
Secularisatie heeft veel meer te maken met de verlangens van ons hart dan met kerkelijke statistieken, stelt Herman Paul. Dat confronteert christenen met de vraag of God hun hoogste verlangen is, en hoe de kerk dat verlangen kan voeden.
Als nette kerkmensen mij vragen waarom ik zo geïnteresseerd ben in secularisatie, antwoord ik weleens: „Omdat ik zo’n geseculariseerde christen ben.” Je ziet hen dan even knipperen: wat bedoelt hij precies? Wie zondag aan zondag in de kerk zit, is toch niet geseculariseerd? Of is dat onverwachte antwoord een bekentenis van zwakheid? Een geseculariseerde christen, is dat misschien een kerkganger die in de worstelingen van een kerkverlater meer herkent dan hem lief is? Iemand die beseft dat hij zou afglijden als hij niet van hogerhand zou worden vastgehouden?
In Nederland denken mensen bij secularisatie veelal aan kerkverlating. Secularisatie, zeggen predikanten die bij mij op nascholingscursus komen, uit zich in kerkverlating. Sommigen menen zelfs dat secularisatie en kerkverlating synoniem zijn. Deze associatie is begrijpelijk: in vrijwel geen enkel Europees land holden kerklidmaatschapscijfers de afgelopen halve eeuw zo hard achteruit als in Nederland. ”Secularisatie” was de term die theologen aan sociologen ontleenden toen zij op zoek gingen naar een antwoord op de vraag wat er met de kerk aan de hand was.
Mij fascineert de vraag hoe mensen met verlieservaringen omgaan – hoe ze terugloop in kerkgang, sloop van kerkgebouwen of tanend geloof bij kinderen of kleinkinderen duiden. In hoeverre helpt een begrip als secularisatie hen met zulk verlies in het reine te komen? Biedt het een kader waarbinnen verlies begrijpelijk en daardoor minder rauw wordt? Of verdringen mensen een sluimerend schuldgevoel als ze „de onstuitbare opmars van de secularisatie” de oorzaak noemen van wat er in gezin en gemeente gebeurt? En in hoeverre helpen bezorgde preken over secularisatie mensen te groeien in vertrouwen op God?
Economie van het manna
De afgelopen jaren heb ik herhaaldelijk mijn twijfels geuit of dit bezorgde spreken over secularisatie wel zo passend is voor een kerk die van Gods genade wil leven. Ik wil niets afdoen aan het knagende verdriet dat mensen voelen over kinderen die andere wegen gaan of over kerkgebouwen die een andere bestemming krijgen. Maar de vraag lijkt mij wat mensen doen met dit verlies – en hoe de kerk hen daarin bijstaat.
Mag verdriet om lege kerkbanken verabsoluteerd worden: „Secularisatie is de grootste ramp die de kerk overkomt”? Moet het gerelativeerd worden, zoals historici nogal eens doen: „Historisch gesproken is er niets nieuws onder de zon”? Of kunnen we verdriet en teleurstelling relateren aan het Evangelie – zó dat onze tranen niet het zicht ontnemen op Gods genade en trouw?
Bij allerlei gelegenheden heb ik de afgelopen jaren betoogd dat christenen niet leven in het rijk van de schaarste, maar in wat de anglicaanse aartsbisschop Justin Welby „de economie van het manna” noemt. Ik heb de predikanten in mijn cursussen op het hart gedrukt dat kerkverlating een selffulfilling prophecy wordt zodra de lofzang op God wordt overstemd door treurzangen om wat ons ontviel – of zelfs gesmoord in strategisch beraad. Maar terecht stelden sommige cursisten mij de wedervraag hoe ik secularisatie dan wél zou definiëren.
Herijken
Daarom is het tijd voor een tweede stap: een poging om secularisatie zo te herijken dat het begrip bruikbaar wordt voor mensen die wel bezorgd, maar niet fatalistisch of nostalgisch willen zijn. Theologisch betekent dit dat er over Gods gang met Zijn kerk door de tijd geen voorbarige conclusies getrokken mogen worden. De toekomst is open en „de wolken die gij vreest”, kunnen bij nader inzien vol blijken „van zegen die geneest” (William Cowper).
Historisch impliceert dit dat secularisatie uit de sfeer van grote verhalen moet worden gehaald. Volgens zulke verhalen was geloof ooit heel gewoon en is het sindsdien bergafwaarts gegaan. Psychologisch zou ik de tegenstelling tussen ”wij” kerkgangers en ”zij” kerkverlaters willen doorbreken: wij allen kennen dezelfde verleidingen en weten, om met Paulus te spreken, hoe aanstootgevend het Evangelie kan zijn. Antropologisch, tot slot, zou ik mij willen distantiëren van de gedachte dat mensen seculariseren onder invloed van seculiere ideeën. Een mensbeeld waarin ideeën of gedachten de dienst uitmaken, is mij te rationalistisch.
Liever zie ik de mens met Augustinus als een verlangend wezen. Zoals vele laatantieke en middeleeuwse theologen geloofde de bisschop van Hippo dat niet de wil, het denken, het voelen of het handelen het meest kenmerkend is voor de mens, maar de economie van het hart – de complexe mix van verlangens die een mensenleven sturen. Een actualisering van dit oude christelijke mensbeeld heeft wat mij betreft niet ten doel de rede, het gevoel of het handelen te bagatelliseren. Ze wil deze juist de plek geven die ze toekomt. Denken, voelen en handelen zijn geworteld in verlangen: het hart gaat aan het hoofd en de handen vooraf.
Balustrade
De vraag is dan: bestaat er zoiets als secularisatie van verlangen? In mijn nieuwe boekje ”De slag om het hart” schets ik de contouren van een secularisatiemodel dat draait om verlangen. Secularisatie is dan niet in de eerste plaats een zaak van kerkelijke statistieken, maar een proces dat zich voltrekt in het menselijk hart – waarbij het hart fungeert als beeldspraak voor de complexe, tegenstrijdige en vaak nauwelijks bewuste verlangens die een mensenleven richting geven.
Het hart is in dit verband geen romantisch innerlijk, diep verscholen in de mens, maar een balustrade die van alle kanten wind vangt. Verlangens zijn namelijk bij uitstek vatbaar voor manipulatie. Ze worden aangepraat, gevoed en beïnvloed, vaak zelfs zonder dat mensen zich hiervan bewust zijn. Daaruit volgt, zoals Augustinus al wist, dat verlangens vaak niet consistent zijn. Een mensenhart wordt allerlei kanten op getrokken.
Mensen kunnen seculariseren in hun gedrag, in hun denken of in hun voelen. Maar ingrijpender dan dit alles is secularisatie van verlangen. Deze treedt op als verlangens naar succes, status of geluk belangrijker worden dan verlangen naar God en Zijn toekomst. Dat wil niet zeggen dat verlangen naar God geheel verdwijnt, maar dat het naar de achtergrond verschuift omdat andere, minder geduldige, meer salonfähige verlangens zich op de eerste rij verdringen. Van secularisatie van verlangen is sprake als mensen hun verlangens allengs meer in het hier en nu vervuld willen zien – in de tijd tussen val en voleinding die Augustinus het ”saeculum” noemde.
Vergetelheid
Hoewel secularisatie vaak in ruimtelijke termen wordt beschreven als het passeren van een grens tussen kerk en wereld, kies ik dus voor een temporele invulling. Van secularisatie is sprake als mensen in ”deze tussentijd’ (”hoc interim saeculo”) dusdanig opgaan dat verlangen naar God en Zijn rijk op het tweede plan komt. Zo beschouwd is secularisatie niet een grensovergang, maar een vorm van eschatologische vergetelheid.
Deze vergetelheid is niet voorbehouden aan mensen die zich uitschrijven bij het kerkelijk bureau. Ook trouwe kerkgangers zijn vatbaar voor, bijvoorbeeld, een kapitalistische economie van verlangen die mensen als consumenten benadert en hen wil laten geloven dat status het hoogste goed is dat op de markt van het leven verkrijgbaar is.
Als ik mijzelf een geseculariseerde christen noem, bedoel ik dat ik niet immuun ben voor zulke verleidingen. Ze triggeren mij, niet met rationele argumenten, maar met beloftes van succes en geluk die appelleren aan mijn hart. Al zit ik iedere zondag met vrouw en kinderen in de kerk, mijn leven seculariseert als verlangens naar onbezorgd familiegeluk of nieuwe carrièrestappen in mijn hart de overhand krijgen op verlangen naar God.
”De slag om het hart” verwijst naar de zeventiende-eeuwse Franse tragedieschrijver Jean Racine, die zich van zulke krachtmetingen in zijn hart scherp bewust was. In beeldspraak die aan Augustinus’ ”Belijdenissen” doet denken, dichtte Racine dat twee mannen, „gewapend tot de tanden”, in en om hem strijden:
één wil dat ik te rechter tijd
voor U in liefde zal ontbranden,
de ander wil uw recht aanranden
en drijft mij tot opstandigheid.
De één, vol geest en vol genade,
daald’ uit de hemel tot mij neer.
Wanneer ik hem maar volg, o Heer,
acht ik alle and’re dingen schade.
De ander, afgezant van ’t kwade,
wil aardse lust en aardse eer.
Niet iedereen beleeft deze slag om het hart zo intens als Racine. Als andere verlangens maar krachtig genoeg worden geprikkeld, wordt verlangen naar God vanzelf ondergeschikt. Op een ochtend kunnen mensen wakker worden en beseffen: ik heb al in geen jaren gebeden, maar God niet of nauwelijks gemist. Of: ik bid wel, maar wens intussen heel andere dingen dan dat mijn leven zich uitstrekt naar God. Hun wapens ten spijt strijden de mannen van Racine dus niet zelden in stilte. Secularisatie van verlangen is vaak geen zaak van slaande deuren, maar van sluipende, soms nauwelijks bewuste heroriëntatie van het hart.
Bombardement
Deze focus op het hart impliceert dat secularisatie geen langetermijnproces is. In plaats van uit te zoomen, zoals secularisatieverhalen doen als zij lange historische lijnen trekken, zoomt mijn model in op het hier en nu. Bijvoorbeeld op de aantrekkingskracht van een gelukkig leven zoals belichaamd door de stralende jonge moeder in de babywinkelfolder en door de zakenman die zijn schaapjes op het droge heeft. Het zoomt in op het moderne gebod jezelf te blijven ontwikkelen, op angst voor de toekomst van Nederland en op managementtaal in de kerk.
Wat doen zulke woorden en praktijken met een menselijk hart? Als de etalages in het winkelcentrum je voorhouden dat je een consument bent, wat doet dat dan met je zelfbeeld? Als hard werken in jouw bedrijf beloond wordt met extra geld en status, hoe voedt dat dan je verlangen om door anderen te worden gezien en bewonderd? Of als je verlangen naar een rustig leven met een liefdevolle partner nog altijd niet vervuld is, hoe beïnvloedt dat dan je verlangen naar God?
Heeft verlangen naar God überhaupt iets te maken met verlangens naar veiligheid, comfort, uitdaging en zingeving? Kunnen deze verlangens elkaar in de weg zitten? En zo ja, vermoedde de Britse socioloog Herbert Spencer dan terecht dat de vormende waarde van één preek en een paar liederen op zondagochtend niet in de verte opweegt tegen het bombardement van prikkels waarmee een kapitalistische ”economy of desire” onze verlangens dag in dag uit probeert te beïnvloeden?
Strijd
Deze vragen zijn mede geïnspireerd door nieuwe ontwikkelingen in de sociologie van secularisatie. Ik denk hierbij aan wat de Amerikaanse socioloog Philip S. Gorski het sociopolitieke conflictmodel van secularisatie noemt. Kenmerkend voor dit model is dat secularisatie geen (onafwendbaar) langetermijnproces is, maar inzet van strijd om normen, waarden, rechten en privileges in het publieke domein. Zoals Gorski’s model draait om religieuze en politieke conflicten in de samenleving in het groot, zo draait mijn model om krachtmetingen in de samenleving in het klein die het menselijk hart is.
Tegelijk bestaat er een cruciaal verschil tussen zijn model en het mijne. Terwijl Gorski streeft naar empirisch onderbouwde verklaringen van maatschappelijke veranderingen, is mijn model bestemd voor persoonlijke reflectie (zelfonderzoek). Het wil een thema aansnijden en een taal aanreiken waarmee mensen binnen en buiten de kerk –u en ik dus– kunnen nadenken over verlangens die hun leven domineren. Wat ben ik bang te verliezen en wat zegt dat over mijn verlangens? Hoe vatbaar ben ik voor het gevoel niet te kunnen achterblijven bij dat mooie huis, die nieuwe auto of die verre vakantie van vrienden of collega’s?
Mijn aanpak is daarom meer pastoraal dan sociologisch. Net als Augustinus wil ik achterhalen waarom ons verlangen zich zo gemakkelijk laat manipuleren en welke vormen deze manipulatie in onze samenleving zoal aanneemt. Bovendien vraag ik mij met Augustinus af of verlangen niet alleen misvormd, maar ook gevormd zou kunnen worden, zodat verlangen naar God wordt aangewakkerd. Welke rol zou de kerk hierin kunnen hebben?
Zingen
Verlangen naar God heeft andere bronnen dan het verlangen door anderen te worden bewonderd. Verlangen naar God komt bij God Zelf vandaan. Toch kan godsverlangen wel degelijk worden gevoed. Woord en sacrament, lied en gebed, kerkelijke architectuur en liturgische kalenders roepen de mens een ”sursum corda” toe (het hart omhoog). „Hoe branden mijn genegenheên om ’s Heeren voorhof in te treên”, zingt Psalm 84. Wie daarmee instemt, zingt geen eigen godsverlangen uit, maar zingt zich het verlangen van de psalmdichter in. Alleen dit „sterkere verlangen”, zoals de reformator Philipp Melanchthon het noemde, kan een tegenwicht bieden aan secularisatie van verlangen.
De vraag voor de kerk is daarom: hoe leert zij mensen zingen? Hoe helpt zij mensen in voor- en tegenspoed naar God te verlangen? Secularisatie treedt op als mensen het zingen verleren. Juist als kerkgebouwen leeglopen, is het zaak dat kerken niet klagen over wat ze ontbreekt, maar zingend blijven getuigen van een God Die „naar Zijn rijkdom [zal] vervullen al uw nooddruft” (Fil. 4:19).
De auteur is bijzonder hoogleraar secularisatiestudies aan de Rijksuniversiteit Groningen. Dit artikel is een voorpublicatie uit ”De slag om het hart. Over secularisatie van verlangen”, dat binnenkort verschijnt bij uitgeverij Boekencentrum. Naar aanleiding van dit boek organiseren de IZB en de GZB een cursus voor predikanten (meer informatie: izb.nl).