Tweeënzeventig jaar geleden werd het Duitse concentratiekamp Sachsenhausen bevrijd door de Russen. Ter gelegenheid hiervan hield Geert Mak een rede. Over de historische lessen van de gruweloorden, en over de betekenis van verzet anno 2017.
En toen werd het plotseling stil. Een stilte zo vreemd en absoluut als ik voor mijn gevoel later nauwelijks meer heb ervaren. We hoorden de vogels buiten zingen. Sommigen barstten uit in een verschrikkelijk gehuil. Iemand waagde naar buiten te gaan. Het moet een Hollander zijn geweest, want plotseling klonk het boven aan de trap: „Kom eruit, we zijn vrij, hoera we zijn vrij, kom eruit, de Russen zijn er, we zijn vrij.”
Dat was maandag 23 april 1945, en aan het woord is Henk Gortzak, een communistische verzetsman uit mijn eigen stad, Amsterdam. Want inderdaad, heel Europa was in concentratiekamp Sachsenhausen vertegenwoordigd. Gortzak schrijft hoe de overlevenden dat laatste weekend in een soort niemandsland verkeerden. De SS-wacht was die zaterdag weggeglipt, de ziekenverzorgers hadden hun wapens ingepikt en de wacht overgenomen. Overal uit de bossen kwamen gevluchte dwangarbeiders tevoorschijn, van de achtergebleven voorraden werden grote potten rijst en erwtensoep gekookt, veel gevangenen lagen, voor zover hun magen dat verdroegen, tevreden in de zon, en toen, plotseling, begon de oorlog weer. De schietpartijen waren gruwelijk, ze duurden de halve nacht, iedereen dacht dat dit alsnog het einde zou zijn.
„Wie lopen kon, vloog de trap op”, vertelt Henk Gortzak. „Buiten liepen vijf jonge Russische soldaten in kakikleurige uniformen, het machinepistool op de buik, de vinger aan de trekker. „Faskiski banditov kaput!” riep de een, en de ander vroeg in gebroken Duits wie we waren. We namen hem mee naar de kelder waar de stervende gevangenen lagen. Toen hij weer buiten kwam biggelden dikke tranen langs zijn wangen.”
Een dik uur na deze verkenners kwam het gewone Russische leger het kamp al binnen, er waren opeens overal artsen en verplegers. Gortzak en twee Amsterdamse vrienden besloten al diezelfde middag te vertrekken, ze zwierven een poosje rond, hielpen hun voormalige medegevangenen in Potsdam nog met het oprichten van een nieuwe communistische partij –ze werden ingeschreven als het 67e, 68e en 69e lid– en belandden pas eind augustus weer in Amsterdam.
Gortzaks vrouw, Jans, was woedend. „Weet je wel hoe vaak ik die eerste maanden niet naar het station ben gelopen om ook maar iets over je te horen? Maar niemand kon iets vertellen. Vond je dat werk daar echt belangrijker dan onze ongerustheid? Gaat de partij dan altijd boven alles?” Pas veel later begreep Gortzak wat ze bedoelde.
Historische lessen
De ex-gevangenen vonden, na hun bevrijding, elk op een eigen manier een invulling voor die stilte. Velen bleven politiek actief, nu meer gemotiveerd dan ooit. De gedetineerde Einar Gerhardsen werd, om maar een voorbeeld te geven, direct al, in 1945, de eerste minister-president van het bevrijde Noorwegen. Antonin Zapotocy werd president van Tsjechoslowakije – zijn kritische kampgenoot Jakub Cermin belandde daarentegen in 1952 alweer in de gevangenis.
De Groninger verzetsman Piet Jongeling werd, naast een geliefd jeugdboekenschrijver, parlementslid voor het GPV. Henk Gortzak kwam eveneens in de Tweede Kamer terecht, maar dan voor de CPN.
Dat waren de gevangenen zelf. En dan wij, Duitsers en Nederlanders, oude en jonge generaties, hoe vulden wij die stilte in? Hoe gingen wij om met onze verwarring, onze woede en onze schuldgevoelens –ja, ook van slachtoffers–, hoe gingen we om met de historische lessen die Sachsenhausen en al die andere gruweloorden ons in het gezicht smeten?
In de beginfase ging men met deze vragen vaak simpel om, de antwoorden waren, denk ik achteraf, maar al te vaak beperkt tot ”goed” en ”fout”. Het waren de Duitsers en de Italianen tegenover de Nederlanders, de Fransen, de Polen, de Tsjechen en al die andere Europeanen, en verder hoefden we nergens over na te denken. Henk Gortzak weigerde daar categorisch aan mee te doen. Hij had immers zijn leven te danken aan uitgerekend een Duitse kameraad, Willy, een verpleger uit het Rurhgebied die hem met eindeloos geduld had verpleegd en daarna voorgoed was verdwenen. Maar dat ontging de meeste buitenstaanders. De stilte werd door hen als het ware genationaliseerd, het was opnieuw ”wij” tegenover ”de ander”.
Mythe
Mijn eigen land, Nederland, koesterde zich bijvoorbeeld maar al te graag in de mythe van de onschuld. Wij hadden allemaal Anne Frank op onze zolders verstopt, en dat zij vervolgens door gewone Amsterdamse rechercheurs werd opgepakt en door keurige Nederlandse spoorwegfunctionarissen naar haar ondergang werd gevoerd, we wilden er niets van weten. Het Duitse zelfbeeld werd daarentegen lange tijd beheerst door het tegendeel: schuld. Daardoor werden bepaalde onderdelen van de geschiedenis weggedrukt, bijvoorbeeld het gruwelijke leed van de vluchtelingen en de bombardementsslachtoffers. De discussies waren hevig en emotioneel toen ook dit slachtofferschap een plaats vroeg –en kreeg– in het grote Duitse verhaal.
Eenzelfde herwaardering eiste het Duitse verzet. Duitsland heeft een proces van bijna voorbeeldig zelfonderzoek achter de rug, maar wat in het Nederlandse zelfbeeld altijd centraal heeft gestaan, het heldendom van de dwarsliggers, is hier vaak in de schaduw gebleven. Toch waren er vele honderdduizenden Duitsers die, tegen alles en iedereen in, de ongelofelijke moed hadden om te zeggen: „Ich nicht.”
Er waren in het verleden groepen die, met uitsluiting van anderen, claimden ‘het’ verzet te zijn geweest, het enige ‘goede’ Duitsland – met name de communisten in de DDR hadden daar een handje van. Het stigma van landverraad dat nog lang rond de dissidenten hing, kan ook een rol gespeeld hebben bij de marginalisering. En het bestaan van dit verzet bleef, denk ik, ook zolang in de schaduw omdat het aantoonde dat de verantwoordelijkheid voor het ”meegaan” niet enkel kon worden afgewenteld op de nazi’s of de staat, maar dat er wel degelijk een individuele keuze mogelijk was.
Herinneringen
Henk Gortzak heeft de keuzes die hij maakte uiteindelijk beschreven in een nuchtere en tegelijk indrukwekkende autobiografie. Aan de ingrijpendste ervaring van zijn leven, Sachsenhausen, wijdt hij echter slechts een handvol pagina’s. Zwijgen bleef het motto, al erkende hij dat vooral ’s nachts de herinneringen flink opspeelden.
Henk Gortzak is er allang niet meer. Dat geldt voor de meeste van zijn generatiegenoten. En nu verdwijnen eveneens de generaties die slechts indirect getuige waren. Maar tegelijk bestaat het risico dat, met dit stilvallen, ook de urgentie uit het debat verdwijnt – en niet zozeer uit het historische debat, maar bovenal uit het politieke en het Europese debat. En dat terwijl juist nu de idealen en het verzet van bijna al die vergeten vaders en moeders actueler zijn dan ooit.
Een nieuw aangetreden Amerikaanse president die in zijn inaugurele rede de grondslag schetst voor een totalitair systeem, die alleen nog maar spreekt over ”het volk” en hemzelf, als leider, en die alles wat een democratie tot een democratie maakt – de onafhankelijke rechterlijke macht, de vrije pers, een evenwichtige volksvertegenwoordiging – daar tussenuit wil duwen en weghoont. Europese nationalisten en populisten die overal juichend zijn voorbeeld volgen. De oude dolkstootlegende, over het ”verraad” van de elites, die weer oplaait. De angst voor de ander, voor de vreemdeling, die de publieke discussie opnieuw beheerst. Een massamedium als Twitter, dat raast van de haat.
Herhalen de jaren dertig zich? Nee, daarvoor zijn de verschillen te groot. Onze democratieën zijn oneindig veel taaier dan toen. Maar vanzelfsprekend is het allemaal niet. Opnieuw gaat het om onze grondrechten, om onze democratische instituties, om onze vrijheid, om het behoud van onze menselijke waarden en waardigheid. Opnieuw is er reden voor de hoogste waakzaamheid. En vooral jonge generaties zullen het begrip ”verzet” totaal opnieuw moeten uitvinden. Net als toen.
Teleurstelling
„En toen werd het plotseling stil.” Henk Gortzak heeft de stilte op zijn manier doorbroken, hij heeft niet gezwegen. Toch voelde hij, aan het eind van zijn leven, enkel nog teleurstelling. Toen hij in een tv-documentaire geconfronteerd werd met de gruwelijkheden van het zogenaamde „reëel bestaande socialisme” verzuchtte hij, bijna in tranen: „Dus ons hele leven is voor niets geweest?” „Ja”, zei zijn Jans, „ik ben bang van wel.”
Was dit dappere leven, waren al die offers, was dat lijden hier en elders dan werkelijk voor niets? Ja, inderdaad, als het gaat om het ideologische lawaai dat volgde op de stilte, de scherpslijperij, de repressie en de onvrijheid. Maar niet als we denken aan het eerlijke idealisme dat veel gevangenen hier ook dreef, aan hun moed, hun kameraadschap, hun internationale saamhorigheid, aan hun trotse: „Ich nicht.”
Dit is een bewerking van de rede die schrijver en journalist Geert Mak vorige week uitsprak bij de herdenking van 72 jaar bevrijding van het Duitse concentratiekamp Sachsenhausen.