Nederlander zoekt nieuwe kaders na ontkerstening
Sinds de ontkerstening zien Nederlanders meer en meer uit naar nieuwe kaders. Dat stelde prof. dr. James Kennedy zaterdag in een lezing voor het Thijm Genootschap, dat zich inzet voor wetenschappelijke reflectie vanuit een christelijk perspectief op ontwikkelingen in cultuur en maatschappij.
„Aan het einde van de twintigste eeuw is de kerk intussen op het misschien wel meest existentiële kruispunt in haar geschiedenis komen te staan: de overgang van herleving naar overleving (…). Hoe dan ook, sinds een aantal jaren bestaat er onmiskenbaar een groeiende belangstelling voor of minstens nieuwsgierigheid naar de katholieke kerk, ook bij jongeren (…). Allerlei rituelen en gebruiken, die haast uitgestorven of vergeten leken, worden tot nieuw leven geroepen. Het afzetten tegen de kerk heeft ook in de media plaatsgemaakt voor meestal welwillende nieuwsgierigheid naar een phenomeen dat eigenlijk al verdwenen leek te zijn.”
Dit concludeerden Herman Pijfers en Jan Roes, de redacteurs van ”Memoriale. Katholiek leven in Nederland in de twintigste eeuw”, dat aan het einde van de jaren negentig werd gepubliceerd. Het is een indrukwekkend boek met prachtige foto’s en bovendien een boek met hoop - een belangrijk kenmerk, zoals ik later zal betogen.
Maar het is ook een herdenking van een verdwenen, of bijna verdwenen, religieuze samenleving. Het begrip ”memoriale” kan duiden op een gedenkboek. Deze titel kan ook aangeven dat iets de moeite waard is om te herinneren. Maar het kan ook een weergave zijn van een wereld die eens was, maar nu niet meer is. Dit boek verbeeldt een wereld die voor een zeer groot deel niet meer bestaat.
Aan het einde van de twintigste eeuw verschenen er ineens allerlei boeken waarin religieuze werelden beschreven werden die verloren waren gegaan, te beginnen met ”Het Rijke Roomsche Leven” van M. van der Plas uit 1963, dat op meeslepende, oneerbiedige en komische wijze de periode van de jaren twintig en dertig beschreef. Je vraagt je af wanneer dat rijke roomse leven eigenlijk verdwenen is. Maar dat is nu niet aan de orde.
Ik wil met het noemen van beide boeken laten zien dat de verdwenen religieuze werelden bij mensen van deze tijd emoties oproept en een neiging om die werelden te herdenken. Ook Freek de Jonge, een domineeszoon, klaagde dat hij God miste in de huidige cultuur.
Vasthouden
Voor mij als Amerikaan is het opmerkelijk dat Nederland de laatste vier decennia bewust vaarwel heeft gezegd tegen een heel aantal werelden van religieuze aard. Ik kom uit een land en uit een streek waar religie nog een belangrijke rol speelt. Natuurlijk vinden er allerlei kenteringen plaats in de bestaande religieuze werelden, maar van onomkeerbare, radicale breuken is eigenlijk geen sprake. De meeste Amerikanen willen, denk ik, altijd de contuïteit met het verleden benadrukken en zijn zich minder bewust van het verdwijnen van religieuze werelden. Juist omdat Amerikanen leven in zo’n rusteloze, dynamische samenleving, willen zij vasthouden aan onveranderlijke, metafysische waarheden, zei Tocqueville al in 1830. Blijkbaar kunnen zij zich alleen staande houden in een snel veranderende wereld als levensbeschouwelijke visies bij het oude blijven of slechts langzaam veranderen.
Wat mij allang heeft geïntrigeerd in mijn studie naar het contemporaine Nederland is hoe geheel anders ”het verleden” lijkt te zijn dan ”het heden”. Om het provocerend te zeggen, het Nederland van voor 1940 lijkt even ver verwijderd te zijn van het heden als de neolithische tijdperk.
Misschien hebben de snelle maatschappelijke ontwikkelingen van de afgelopen decennia Nederlanders de indruk gegeven dat het verleden bestaat uit werelden, geloofsovertuigingen en ideeën die op zich wel interessant zijn, maar in de moderne tijd irrelevant, die de tand des tijds niet hebben kunnen doorstaan. De typische Nederlandse nadruk op vernieuwing die zo invloedrijk is geweest op de politieke en de religieuze cultuur van de laatste helft van de twintigste eeuw illustreert dit. De taal van vernieuwing is de taal van een bevolking die niet goed raad weet met concepten zoals continuïteit en traditie, die daar juist steeds meer afstand van doet. Dit geldt ook voor de religieuze geschiedenis van dit land en zeker ook voor het christendom, het centrale onderwerp van mijn rede.
Mijlenver
Ik denk dat er in de twintigste eeuw, en vooral in de laatste decennia, in Nederland drie ontwikkelingen hebben plaatsgevonden waardoor het idee is ontstaan dat het huidige tijdperk mijlenver afstaat van het religieuze verleden. Deze ontwikkelingen waren: de snelheid van de secularisatie, de groeiende afkeer van groepsverbanden en de vergaande ontideologisering.
Secularisatie is uiteraard niet slechts een Nederlands fenomeen. Europa en de Verenigde Staten waren in de jaren zeventig nog goed vergelijkbaar op het gebied van religieuze praktijken en gewoonten, volgens de historicus Hugh McLeod. Maar dit veranderende in de jaren zeventig, toen kerken overal in Europa in elkaar zakten, bezweken door massale kerkverlating. Maar in tegenstelling tot de ontkerstening in Europa, vond in Amerika een herkerstening plaats door een cultureel klimaat waarin vrijwilligerswerk, ”revival” en pluralisme volgens de historicus Hartmut Lehmann centraal stonden.
De ontkerstening was vooral dramatisch in Nederland door de enorm snelle veranderingen die daar plaatsvonden. Een halve eeuw geleden werd Nederland nog tot een van de meest religieuze landen in Europa gerekend. Maar daar kwam stormachtig verandering in. „De teruggang van het kerklidmaatschap is een onmiskenbaar teken van de secularisatie van de Nederlandse maatschappij”, rapporteerde het Sociaal en Cultureel Planbureau in 1999, „met een zo snel voortschrijdende secularisatie is Nederland binnen korte tijd één van de ”normale” landen van noordwest Europa geworden.”
Door dit idee van een snelle en radicale maatschappelijke omslag werden de verschillen tussen het verleden en het heden geaccentueerd. „Wat is dat snel gegaan!” zei de theoloog Hendrikus Berkhof aan het einde van de jaren tachtig over de secularisatie van de Nederlandse samenleving. De godsdienstsocioloog Gerard Dekker merkte recentelijk op, naar de bekende woorden van Johan Huizinga: „Wij leven in een (…) veranderende wereld. En wij ervaren het!”
De snelheid waarmee de secularisatie plaatsvond heeft mensen in Nederland de indruk gegeven dat ze in korte tijd van ”de Middeleeuwen” in de moderne tijd waren beland. Zo zei de gewezen katholiek S. W. Couwenberg eens dat hij geboren en getogen was „in de Middeleeuwen”, namelijk in het „burgerlijk rooms-katholieke milieu” van ’s-Hertogenbosch van de jaren dertig. En de socioloog Paul Schnabel gaf in 1981 uiting aan zijn weerzin tegen het preken van absolute religieuze waarheden door te zeggen dat er zonder deze ’verleiding’ misschien eindelijk eens een eind zou komen ’aan de Middeleeuwen’. Pim Fortuyn, zelf een bewust-modern product van het vernieuwend gedachtegoed van Vaticaan II, dacht op een vergelijkbare manier over religie toen hij onderscheid maakte tussen religies die de sprong naar de moderne tijd al hadden gemaakt (zoals het christendom en Jodendom) en religies die dat nog niet hadden gedaan (zoals de islam). Op deze manier heeft het culturele begrip van religie langs de as middeleeuws- modern nog steeds belangrijke politieke en maatschappelijke consequenties.
Op een vergelijkbare manier wordt op dit moment de afstand benadrukt tussen traditionele islamitische culturen en het moderne Nederland. Om geaccepteerd te worden als volwaardige Nederlanders, moeten moslims uit Anatolië of het Rifgebergte zich emanciperen en niet alleen de geografische, maar ook de culturele afstand weten te overbruggen tussen achterlijke religieuze tradities en de ’moderne’ Nederlandse cultuur. Het huidige immigratiebeleid is sterk beïnvloed door het idee dat er een diepe, bijna onoverbrugbare kloof bestaat tussen de traditionele, islamitische werelden en de moderne wereld, en dat samenleven alleen goed kan gaan als de eerste door middel van modernisering overgaat in de tweede.
Tijdgeest
De snelle secularisatie sneed de Nederlanders af van hun verleden. De oude geloofsvormen konden niet meer gehandhaafd worden. Zelfs aan de mogelijkheid om geloof en kerk te transformeren zodat zij beter aansloten bij de tijdgeest werd getwijfeld. Ik denk dat de snelheid van de secularisatie de moderne mens heeft afgesneden van het religieuze tijdperk, waardoor zelfs het recente verleden -pakweg de eerste helft van de twintigste eeuw- tot een heel andere wereld lijkt te behoren. Als de secularisatie geleidelijk was verlopen, was het verleden misschien nog toegankelijk geweest en niet zo ”over en uit” als het nu is.
Ook nu getuigt het Nederlandse landschap nog van deze radicale breuk, het staat vol van ”memorialen” die verwijzen naar een heel ander verleden. Overal in het landschap zijn kerktorens te zien, maar veel van deze kerken zijn omgebouwd tot appartementen, huizen, instellingen of zwembaden. Ook worden we dagelijks geconfronteerd met instanties uit het zogenaamde maatschappelijk middenveld, zoals scholen, kranten en omroepen, die nu beduidend minder christelijk zijn dan de naam doet vermoeden. Dit geografische en maatschappelijke landschap getuigt niet in de eerste plaats van continuïteit met het verleden, maar van het gewezen karakter van het christendom. Het christendom dat eens zo belangrijk was in Nederland, is nu voer voor historici.
Beknellend
De tweede ontwikkeling waardoor de afstand met het religieuze verleden werd vergroot was de groeiende afkeer van groepsverbanden. De religieuze zuilen in Nederland werden gevormd als een manier om deze bevolkingsgroepen te organiseren en te emanciperen binnen een maatschappij die hun geen gelijke kansen bood. Als zodanig werd veel bereikt. Maar het groepsverband dat hiervoor noodzakelijk was werd, zeker in de laatste vijftig jaar, ervaren als een beknellende band. Godsdienstige verbanden werden nu gezien als obstakel bij het bereiken van vrijheid. De wijze waarop nu verwezen wordt naar deze vormen van gemeenschap zijn tekenend: het was een „verstikkend” milieu, de kring van „zwaar” gereformeerden, daar heb ik mij aan „ontworsteld”, ik heb er nu geen „last” meer van.
Het religieuze verleden en zíjn tradities werd dus vaak als een „last” ervaren. En dan was het misschien niet in de eerste plaats de theologie of de moraal die de tradities zo ”zwaar” maakte, het was vooral het groepsconformisme aan een opgelegde manier van leven in de maatschappij. In dat opzicht heeft de vermaatschappelijking van de religie in de twintigste eeuw de ”zwaarte” van de georganiseerde religie versterkt. In de jaren vijftig en zestig zag je daarom ook in katholieke en gereformeerde kringen de neiging om zich te emanciperen uit dit milieu door zich af te zetten tegen bestaande kerkelijke instanties, tradities en gewoontes. Deze ontwikkeling werd geïntensiveerd door het beleid van Rome vanaf eind jaren zestig, dat de zwaarheid van de traditie leek te verdedigen, en de gelovigen weer terug scheen te willen duwen in de tijd. Het belangrijke thema van bevrijding uit de jaren zestig was dus vooral ook een bevrijding van de hegemoniale instantie van de kerk.
Merkwaardig
De manier waarop Nederlanders praten over groepsverbanden vind ik, hoe begrijpelijk dan ook, wel erg merkwaardig. Aan de ene kant zijn ze erg gericht op gezelligheid, komen graag bij elkaar en nemen ook snel trends van elkaar over.
Aan de andere kant is er een principieel wantrouwen tegen groepsvorming die ik niet tegenkom in de samenleving waar ik ben opgegroeid. Ik denk dat het heeft te maken met het gevoel dat groepen -en vooral religieuze groepen- niet in de eerste plaats wordt gezien als een vrijwillige samenstelling van mensen, maar als een bedreiging voor het individu.
Dit betekent dat de afstand tot het verleden niet alleen een onvermijdelijk karakter heeft gekregen door de snelle secularisatie, maar ook een normatief karakter heeft verworven door het wantrouwen tegen groepsvorming. Van moslims wordt ook verondersteld dat zij door een emancipatieproces moeten, dat zij zich moeten ontworstelen aan beknellende groepsverbanden. Deze bevoogdende houding komt direct voort uit het Nederlandse idee dat religie iets is waarvan men eigenlijk geen ’last’ meer zou moeten hebben.
Ontideologisering
De derde ontwikkeling die ik wil benadrukken en die de afstand tot het verleden vergrootte, is de ontideologisering. Het geloof in de grote verhalen -zowel de godsdienstige als de niet-godsdienstige- nam na de beide wereldoorlogen overal in Europa af. Dat heeft natuurlijk bijgedragen aan de afstand die men nu voelt tot een religieus verleden. Daarom werd in de jaren zestig en zeventig het kerkelijk leven van voor de oorlog kritisch bekeken.
Ik wil ook een ander aspect van de ontideologisering benadrukken: het verdwijnen van de wereld van religieus-geïnspireerde engagement van de jaren zestig tot en met de jaren tachtig. Die periode staat nu bekend als een tijd waarin allerlei kerkelijke en sociale vormen van idealisme hun stempel zetten op de samenleving.
De morele energie van ”Nederland gidsland” werd voornamelijk gevoed door de overtuigingen van mensen die, of ze nu wel of niet kerkgebonden waren of bleven, waren opgegroeid in een godsdienstig milieu. De centrale positie van het Interkerkelijk Vredesberaad en Pax Christi in de overkoepelende Nederlandse vredesbeweging bevestigt dit beeld. En niet al het religieuze activisme van de jaren zeventig was progressief van aard; dat bewijst de omvangrijke antiabortusbeweging, die door veel katholieken en orthodoxe protestanten werd ondersteund.
Samenvattend kunnen we de periode van de jaren zestig tot de jaren tachtig beter zien als een periode van religieus-ethische maatschappelijke betrokkenheid, waarin de oude kerkelijke en theologische standpunten op brede schaal werden getransformeerd, dan als een periode waarin dit alles in verval raakte. Natuurlijk namen de traditionele en kerkelijke uitingen van religie af omdat gelovigen zich meer gingen richten op het publieke leven. Daarnaast waren er ook velen die zich niet langer christenen wilden noemen en zich afzetten tegen hun orthodox-christelijke achtergrond - maar daarmee waren ze nog niet af van hun religieuze energie.
Theologische begrippen als liefde en rentmeesterschap kregen in de jaren zestig bijvoorbeeld aandacht als medemenselijkheid en milieubewustzijn. Ergens rond 1985 nam dit religieus-geïnspireerde maatschappelijke activisme sterk af. De sociale bewegingen verloren invloed, evenals de oude kerkelijke organisaties. Het midden van de jaren tachtig was in dit opzicht het beslissend einde van deze activistische periode in de Nederlandse geschiedenis. Ineens zag men, zoals een van u mij ooit heeft verteld, dat de vredesbeweging niet haar doeleinden zou bereiken, dat een half miljoen mensen het kabinetsbeleid niet zou doen keren.
Ook katholieke bewegingen, zoals de Acht Mei Beweging, die opkwamen in de jaren zeventig en tachtig en ijverden voor een progressieve katholieke kerk, moesten hun hopen in latere decennia laten varen. Het bewind van het Vaticaan en de vergrijzing van deze beweging stonden de verwezenlijking van haar idealen in de weg. Met de jaren tachtig lijkt nog een periode in de Nederlandse religieuze geschiedenis te zijn afgesloten. Door de ontideologisering zijn wij niet alleen verwijderd van het religieuze leven van de jaren dertig (dat in ”Het Rijke Roomsche Leven” werd beschreven) en van de jaren vijftig (hoogtij van de verzuiling), maar ook van de jaren zeventig. Alle drie de ontwikkelingen, de snelle secularisatie, de groeiende afkeer van groepsverbanden en de vergaande ontideologisering hebben het dus moeilijker gemaakt om ons te laten inspireren door het religieuze verleden.
Vijandigheid
Maar hoe is de situatie op dit moment? Veel waarnemers hebben opgemerkt dat de openlijke vijandigheid tegenover traditionele vormen van religie is afgenomen. In plaats daarvan is er grotere openheid gekomen -vooral onder jongeren- voor spirituele ervaringen. Het christendom lijkt minder bedreigend en belastend voor jongere mensen, die het voor een groot deel niet persoonlijk hebben ervaren. En het lijkt erop dat veel Nederlanders nu meer waardering kunnen hebben voor het christelijke verleden naarmate zij meer vrees hebben voor de islamitische toekomst.
Over het algemeen kun je stellen dat de confessionele godsdienst door het benadrukken van individuele spiritualiteit is ontdaan van institutionele kaders, dat hij diffuser is en zowel minder dogmatisch als minder moralistisch dan de traditionele vormen van religie. Deze nieuwe vormen van religiositeit komen in individuen tot uiting als een eclectisch mengsel van waarden, een ontwikkeling die mogelijk werd gemaakt juist door het feit dat het religieuze verleden zo ver weg is en niet meer als belastend wordt ervaren.
Zelf vind ik het individu als kernelement van religieuze gemeenschappen ook helemaal geen slechte zaak (ik besef dat ik hiermee misschien mijn Amerikaans-protestantse wortels blootleg). Hoewel de snelle vormen van secularisatie, de afkeer van groepsvorming en de vergaande ontideologisering hebben geresulteerd in een onvermogen om het christelijke verleden goed te zien en te taxeren, geeft het huidige tijdsgewricht hoop dat door de persoonlijke nieuwsgierigheid van individuen het verleden weer blootgelegd zal kunnen worden.
Je zou kunnen zeggen dat het collectief vergeten van het religieuze verleden nu de deur weer heeft geopend voor een nieuwsgierig onderzoeken van dit verleden. Deze interesse zal altijd een selectieve, kieskeurige vorm van zien zijn; het zal niet leiden tot een massale overname van vroegere vormen van spiritualiteit. Maar toch geeft dit mensen de kans zich te verrijken met het verleden, meer dan mogelijk is in een tijd waarin alleen het heden ertoe doet.
Op zoek
Maar er is meer aan de hand dan alleen een individuele nieuwsgierigheid naar het spirituele. In de afgelopen jaren lijken mensen ook weer op zoek naar nieuwe zingevingsverbanden, naar gemeenschap. En dan gaat het niet zozeer om lidmaatschap van een vereniging of kerk, maar om informele netwerken, waar gelijkgezinden elkaar kunnen ontmoeten. Hoe weinig traditioneel deze gemeenschappen ook zijn, ze wijzen in ieder geval op een hernieuwde interesse in kaders, in een gestructureerde omgeving waar mensen kunnen nadenken over het goede leven en daar ook vorm aan kunnen geven.
Het zal ook moeten. Zulke nieuwe kaders zijn broodnodig gegeven de geleidelijk afbouw van de Nederlandse verzorgingsstaat (die overigens ook gedeeltelijk een historisch product van het christendom is) en de onzekerheid en onenigheid over de samenbindende elementen van de samenleving.
De Nederlandse samenleving zal de komende decennia te maken krijgen met moeizame en misschien zelfs erg vervelende worstelingen over wie wat krijgt en onder welke voorwaarden, en wie erbij hoort, en onder welke omstandigheden. Als instituten van de verzorgingsstaat langzamerhand verdwijnen, zullen andere instanties, zoals de kerk en de parochie, weer zichtbaarder worden. In dit opzicht krijgen alle religieuze groeperingen meer ’ruimte’ dan voorheen om kaders van zingeving en daadkracht te bewerkstelligen. Dat betekent niet per se dat men deze ontwikkeling moet toejuichen, wel dat men de kansen grijpt die gegeven zullen worden in de civil society van het heden en de toekomst. Daarom is het zo bemoedigend dat het Thijm Genootschap thema’s aan de orde stelt die vitaal zullen zijn voor de toekomst van de Nederlandse samenleving en voor de toekomst van het christendom: zorg en barmhartigheid, vrede, solidariteit (arm-rijk, oud-jong), en de verhouding kunst-religie.
De enorme taken die in het verschiet liggen vragen niet alleen om uithoudingsvermogen en geloof, maar ook om een bruikbaar verleden waaruit geput kan worden om inspiratie te krijgen. Maar laat één ding duidelijk zijn: het is heel moeilijk voor een samenleving of een kerk om een goede relatie te hebben met zijn verleden. Eerbied voor het verleden moet niet verworden tot slaafse gehoorzaamheid aan het verleden. Een vergevende houding ten opzichte van fouten die in het verleden zijn gemaakt moet niet doorslaan in een onkritische houding. En het waarderen van tradities kan zo gemakkelijk veranderen in een traditionalistische houding. Maar in deze tijden van onzekerheid en crisis kunnen we wel wat inspiratie opdoen uit verdwenen werelden. In zijn boek ”Remembering the Christian Past”, wijst de katholiek Robert Wilken -die zelf ook kritische noten kraakt bij dat verleden- op de contouren van de vroegchristelijke kerk, waar liefde, medeleven, dienstbaarheid en aanbidding centraal stonden. Door het verleden te herdenken, kunnen we misschien nieuwe manieren ontdekken om trouw te zijn in het heden en profetisch in de toekomst.
De auteur is hoogleraar nieuwste geschiedenis aan de Vrije Universiteit (VU) in Amsterdam.