Oorlog ten einde; wreedheid overleefd
Drie dagen lieten de Japanners sergeant-majoor Apollo in de brandende zon aan een paal hangen. „Het was slechts één van de vele ontberingen.” Maar hij overleefde. Zijn dochter herdacht hem toen ze zaterdagmiddag een krans liet leggen bij het Indisch Monument in Den Haag.
Dat gebeurde tijdens de jaarlijkse herdenking van het einde van de Tweede Wereldoorlog. Deze zaterdag is het 75 jaar geleden dat Japan de wapens neerlegde. Apollo trad na de oorlog direct weer in dienst van het Koninklijk Nederlands-Indisch Leger (KNIL).
Ditmaal geen duizenden mensen op het grasveld voor het monument. Het aantal genodigden is beperkt; straks leggen ze zonnebloemen bij het gedenkteken die zijn geschonken door degenen die thuis meekijken. Meeleven, dat vooral. Voor ruim twee miljoen Nederlanders is Nederlands-Indië deel van hun familieverleden.
De Indische klok luidt als koning Willem-Alexander arriveert. Premier Rutte en staatssecretaris Blokhuis vertegenwoordigen het kabinet, de voorzitters van Eerste en Tweede Kamer het parlement.
Voorzitter Stoové van de Stichting Herdenking 15 augustus 1945 wijst op het verschil tussen de bevrijding van Nederland en die van Indië. In Nederland was in mei 1946 het ergste puin geruimd. Op Java zaten toen nog duizenden mensen in kampen. Na de bevrijding was een periode van onrust, chaos en straatgevechten aangebroken.
Beklad
Hoe gevoelig die periode nog altijd is, bleek wel toen het monument voorafgaand aan deze herdenking moest worden schoongemaakt en bewaakt, nadat het in de nacht van donderdag op vrijdag werd beklad. ”Kami belum lupa”, stond er in het rood: wij zijn het niet vergeten. Ook de datum 17-08-1945 was op het gedenkteken geklad: op die dag riep Soekarno de onafhankelijkheid van Indonesië uit.
Respectloos en kwetsend noemt de herdenkingsstichting de bekladding. Ze wijst erop dat bij het monument álle slachtoffers worden herdacht, niet alleen de Nederlanders, maar ook de talloze Indonesiërs die als dwangarbeider –romusha– of door honger omkwamen. Tijdens de herdenkingen klinken meer verhalen dan vroeger, en vanuit verschillend perspectief.
Terug de zee in
Ditmaal is dat onder meer het verhaal van jhr. Aarnout Loudon. Zijn vader kwam in 1944 om toen het schip dat hem vervoerde, de Junyo Maru, werd getorpedeerd. Van de 6500 gevangenen aan boord overleefden er 5700 de ramp niet. Van overlevende Willem Punt hoorde Loudon wat er gebeurd was: bij het eerste fluitje van de Japanners mochten drenkelingen aan boord van een korvet getrokken worden, bij het tweede fluitje moest dat direct worden gestopt. Loudon werd gered, maar het fluitje klonk voordat hij op het dek belandde. Hij moest terug de zee in en verdronk. Moord op een weerloze krijgsgevangene.
Zijn vrouw en beide zoons overleefde het ene na het andere jappenkamp, en vijfjarige Aarnout waakte daarbij over het bronzen paard dat zijn vader zo dierbaar was. Het beeld heeft later altijd op het bureau van de zoon gestaan.
Niet verder vragen
Indië was ook in het gezin waarin premier Rutte opgroeide nooit ver weg. In de Tweede Kamer ontsnapt hem soms een van de Maleise woorden die thuis gangbaar waren. Er was de zelfbereide Indische groente, en elke zaterdagavond nasi goreng.
Er waren de verhalen. Niet iedereen kon over die vreselijke tijd praten. „Bij ons ging de hutkoffer vol herinneringen echter geregeld open”, zegt Rutte in zijn toespraak bij het monument. „Vader zette me op zijn knie en vertelde. Leerzaam, spannend, maar ik merkte ook dat ik soms niet verder moest doorvragen. Indië leek bij ons bedrieglijk dichtbij, maar veel bleef onuitgesproken.”
„Gitzwart” was vaders oorlogsherinnering. De mannen werden van hun vrouwen en kinderen gescheiden, en vaders eerste vrouw kwam van uitputting om, geen vier weken voor de Japanse capitulatie. Ruttes vader vertelde, „flarden, behoedzaam”, maar hij weigerde mee te gaan naar een film over die tijd.
De premier zegt er veel van geleerd te hebben. Over de kampen, waar velen crepeerden. Over de andere groepen die het zwaar hadden: buitenkampers, Chinezen, Molukkers, Indonesische dwangarbeiders. „Vandaag herdenken we de slachtoffers bij het moment dat de verschrikkingen een gezicht geeft.” Als erkenning van het leed.
Joden in Indië
Het Indisch Onze Vader klinkt, de koning legt de eerste krans. De klok luidt, een sergeant blaast de taptoe. In stilte worden de slachtoffers herdacht. Onder het zingen van het Wilhelmus gaat de vlag in top.
Meer kransen volgen. Drie generaties Stuart vestigen in het bijzonder de aandacht op de twee kampen in Indië waarin Joodse vrouwen en kinderen werden bijeengebracht. Toen de overlevenden in Nederland kwamen, wachtte „onbeschrijflijke leegte”, want de familie was grotendeels of geheel omgebracht.
”In Remembrance”, ter gedachtenis, zingt het Amare Vocaal Ensemble. Binnen het nieuwe Indonesië hadden sommige volken het zwaar: een zangeres uit West-Papua zingt een lied van het Molukse eiland Ambon.
Puzzelstukjes
Elk jaar spreekt een leerling van het Vrijzinnig Lyceum in Den Haag. Ditmaal Maddy Batelaan, van wie het voorgeslacht in Nederlands-Indië woonde. Ze verwijst naar de stilte op straat toen de coronacrisis Nederland in zijn greep kreeg. „Begrijp ik daardoor beter wat oorlog is?”
Haar grootvader werd in Soerabaja geboren. Hij leefde in een land van geuren en kleuren, van zwemmen in de kali, van kattenkwaad en kleefrijst. Toen hij in 1953 in Nederland aankwam, had hij twee oorlogen overleefd. Zijn vader was de hele oorlog spoorloos; moeder moest met haar acht kinderen alleen die jaren door.
„Is het erg dat ik teleurgesteld ben dat opa er zo weinig over praatte? Mijn generatie wil weten hoe het was. Zelfs na 75 jaar vallen er nog steeds puzzelstukjes op hun plek. Vertrouw ons uw verhaal toe; wij dragen het verder.”
Veelkleurig verrijkt
Even later vliegt een B25 Mitchell over. Het toestel uit een Nederlands-Australische bommenwerpersquadron voerde succesvolle acties tegen de Japanners uit en strooide aan het eind van de oorlog pamfletten uit waarmee het bericht van de Japanse capitulatie werd verspreid. Even later komt het vliegtuig weer over, tijdens het defilé langs het monument.
Een herdenking met gemengde gevoelens, zegt voorzitter Stoové, die zelf de eerste tien jaar van zijn leven in Indonesië doorbracht. Velen worstelen met persoonlijk leed, dat vaak ook vat had of heeft op volgende generaties. „Er is ook veel reden om trots te zijn: de veelzijdige Nederlands-Indische gemeenschap heeft geholpen Nederland op te bouwen en heeft ons land verrijkt.”