Meer en meer loopt onze agenda vol met het aardse, zegt ds. W. Visscher. Hét front voor de kerk van de toekomst ziet hij liggen in innerlijke secularisatie die het hart naar beneden trekt. Om die ontwikkeling te keren is tegenwicht nodig: wortelen in de traditie en vanuit dat verleden leren verlangen naar Gods toekomst.
Hij aarzelt om toe te zeggen voor een interview. En als het gesprek over ”de kerk in 2050” er dan komt, staat ook dat in het teken van voorzichtigheid. Ds. Visscher wil waken voor „hybris”, hoogmoed. En dat gevaar is niet denkbeeldig in het nadenken over een toekomst die we niet kennen, zegt hij. „Als we een jaar geleden over deze vragen hadden nagedacht, zouden we misschien van alles hebben gezegd. Dan komt er een crisis die allerlei dingen overhoop gooit. Denk alleen aan hoe de digitalisering nu functioneert in onze kerken, of het kerkelijk besef. Tot die onderwerpen moet de kerk zich weer opnieuw gaan verhouden. Wat kunnen we dan zeggen over dertig jaar vooruit?”
Het hoort ook bij het moderne leven, zegt de predikant, het verlangen om ver vooruit te willen kijken. Zoals in de klimaatdiscussie, waar modellen een toekomstbeeld decennia ver weg ‘voorspellen’. Zelf leeft hij meer en meer bij de dag, met name sinds hij in 2015 bij het sterfbed van zijn vrouw stond. „In de Bijbel staat dat God regeert. Uiteindelijk bepaalt Hij hoe het er in 2050 uitziet, áls deze wereld er dan nog is. De puriteinen zeiden: Wij mensen moeten werken in de weg van onze plicht, en God werkt in de weg van Zijn belofte. Laten we dan als kleine mensjes onze plicht maar doen voor vandaag, voor morgen, voor aanstaande zondag als ik preken mag. Daar hebben we genoeg aan.”
Toch leeft de vraag naar de toekomst bij veel mensen, met name een jongere generatie. Zij vragen zich af hoe de kerk eruit zal zien waarin hun kinderen zullen groot worden.
„De vragen die leven, herken en begrijp ik ook. Zeker met opgroeiende kinderen. Maar pas nou op: de kerk is geen bedrijf. Een bedrijf maakt winstprognoses en stelt doelen voor de toekomst. De kerk is een geestelijk lichaam rond Gods Woord. Ik weet niet hoe het kerkelijk leven er straks uitziet, of er nog reformatorische scholen zijn. Evenmin of de wereld nog zal bestaan. Maar één ding weet ik: Gods Woord houdt stand in eeuwigheid. Laten we ons daaraan vasthouden, daar hebben we genoeg aan.”
Denken aan de kerk in 2050 kan verschillende gevoelens geven: zorg, of juist hoop. Welk gevoel overheerst bij u?
„Dat zit ergens tussen twee uitersten in. Aan de ene kant zijn er mensen die roepen dat het allemaal steeds donkerder wordt. Dat kan; als je let op hoe het ervoor staat met de christelijke beginselen in onze samenleving, gaat het er inderdaad niet op vooruit. Er is een geweldige religieuze vervlakking gaande. Maar het somberen kan ik niet meemaken. Zeg niet dat het vroeger zo veel beter was. We spreken in het Westen vanuit een onvoorstelbare luxepositie, met heel veel voorrechten en vrijheden.
Aan de andere kant zijn er die zeggen dat het uitstekend gaat met de kerk, er zijn nog nooit zo veel christenen geweest als vandaag de dag. Maar ook daar voel ik me niet bij thuis. Als ik Augustinus lees, Luther of Calvijn, de gereformeerde belijdenis – dan denk ik: die hoogte hebben wij lang niet meer. We moeten erkennen dat we dat zijn kwijtgeraakt. Zelfs een man als Herman Bavinck hebben wij niet meer.
Ik zal niet zeggen dat God niet meer werkt – integendeel. Toch ben ik weleens bezorgd over de toekomst. In het verleden heb ik altijd wel mensen van dichtbij gekend die de vreze des Heeren beoefenden en die in alle eenvoudigheid en bescheidenheid iets doorgaven van de grote Bijbelse, christelijke traditie. Ik vraag me af: zullen mijn kinderen en kleinkinderen dezelfde voorbeelden hebben? Daar ben ik niet helemaal gerust op. Zullen er zijn die midden in de realiteit van hun arbeidsleven en gezinsleven het geestelijke met het aardse verbinden? Dát is echte godsvrucht, zoals Luther daar zo raak over schreef.”
Wat zijn voor u de belangrijkste fronten voor de kerk in de toekomst?
„Er zouden er meerdere te noemen zijn. Sommigen vrezen de oprukkende islam, anderen noemen een toenemende druk vanuit de overheid. Maar voor die dingen ben ik niet zo bang. Voor mij is hét front: dat we het te fijn gaan vinden hier op aarde. Het welvaartsdenken bepaalt voor veel jonge mensen hun beroepskeuze, gezinsvorming, geldbesteding en tijdbesteding.
Vaak noemen we de verdergaande secularisatie. Maar –Herman Paul heeft daar recent weer op gewezen– het is een groot misverstand om te denken dat die zich alleen buiten de kerk voltrekt. De theoloog Berkhof omschreef secularisatie eens als het vollopen van onze agenda voor het aardse, terwijl die leegloopt voor de hemelse zaken. Dat levensgevoel kom je ook in de kerk tegen. Dat het strand ons meer trekt dan de kerk, of onze vakantie ons meer bezighoudt dan een Bijbelhoofdstuk. En het zit ook diep in mijn haarvaten, in dat opzicht ben ik een modern mens.
Tegelijk zie je soms tot je verwondering hoe jonge mensen daar dwars doorheen breken. Onlangs hoorde ik van een jongen die eerst zonder God leefde maar nu theologie was gaan studeren. Waarom gaat zo’n jongen niet verder op het spoor waar hij op zat? Zoiets kan me diep ontroeren.
Innerlijke secularisatie heeft alles te maken met een besef van onze kwetsbaarheid, dat wij zijn kwijtgeraakt. We denken vanuit de maakbaarheid en daar zijn we ook naar gaan leven. Onlangs las ik over pestepidemieën. Er zijn tijden geweest waarin 10 procent van de bevolking daaraan overleed. Dat zet de coronacrisis in een ander licht. Wat er nu gebeurt, is in de geschiedenis niets uitzonderlijks. John Owen en Thomas Boston moesten beiden veel van hun kinderen begraven. Dat stempelde hun leven. Als je de gebeden van Calvijn leest, tref je daar een diep verlangen aan naar de wederkomst: dat was dagelijks een thema in zijn gebed.
Mogelijk kan de coronacrisis ons tot bezinning brengen, als we zien hoe ons voorgeslacht leefde en sprak midden in zulke omstandigheden. In zo’n ‘coronawereld’ –en nog ernstiger– werd de Statenbijbel gemaakt. In zo’n wereld heeft Kohlbrugge gepreekt. En hoe gaan wij ermee om?”
De verschillen binnen de gezindte lijken vooral groter te worden. Ziet u perspectief voor kerkelijke eenheid?
„In een eenheid van verbanden geloof ik niet, meestal brengt dat vooral ellende. Ik vraag me af of het zoeken ernaar nut heeft; werkelijke eenheid moet gegeven worden en richt zich op de kernzaken van het geloof. Dat klinkt misschien passief, maar je moet zoiets niet forceren.
Laten we ervoor waken om karikaturen van elkaar maken, daar zijn we goed in geworden. Je mag je kerkverband liefhebben en wat je daarin hebt gekregen. Ik houd van de kerk waarin ik gedoopt ben en die ik mag dienen. Ik vind het altijd jammer als mensen daar op een verkeerde manier mee omgaan. Maar een verband is niet heilig.
Te vaak maken wij van bijzaken hoofdzaken. Een gesprek over twee of drie verbonden is niet overbodig; zelf wil ik vasthouden aan de twee verbonden. Maar zo’n discussie roept ook onbegrip op en we vullen er soms onze kerkelijke bladen mee. Maar is zo’n theologische stellingname nu de kern? Het wezenlijke is de rechtvaardiging van de goddeloze door het geloof in Christus. Als dat gaat leven, dan is er eenheid en herkenning. Dát is de toekomst van de kerk: dat er een levende Zaligmaker is Die in deze wereld Zijn gemeente bouwt. Herkenning ligt in de persoon van de Middelaar en het rechtvaardigende geloof.”
Sommigen zeggen: een jongere generatie wordt orthodoxer.
„Wat is orthodoxer? Is dat uiterlijk behoudender, of is dat meer Schriftgericht? Ik zie wel dat jongeren bewuster dan dertig jaar geleden belijdenis doen. Dat is positief. Tegelijk zie ik ook een ontwikkeling waarin jongeren belijdenis willen doen, terwijl zij anders denken over gereformeerde standpunten dan de gemeente waarvan ze lid willen worden. Via multimedia nemen zij heel makkelijk allerlei verschillende opvattingen tot zich. Ik vind het een moeilijke vraag voor de toekomst hoe een volgende generatie een leescultuur blijft houden. Blijven zij de boeken lezen die van belang zijn; Calvijn bijvoorbeeld?”
Vindt u het van belang u dat de reformatorische ‘zuil’ in 2050 nog bestaat?
„Onze gezindte is altijd terughoudend geweest richting de wereld, bijvoorbeeld in de afwijzing van televisie. Die distantie is goed, maar we moeten ervoor waken dat dit niet ontaardt in een vorm van vreemdigheid. We moeten niet vreemd gaan praten of ons raar kleden: blijf dicht bij jezelf en dicht bij de Bijbel. De oude wijsheid is wat dat betreft van toepassing om zo te leven dat Gods volk niet bedroefd om je is en de wereld niet om je lacht.
Voor een zuil als iets massiefs, een compleet stelsel van voorzieningen, zal ik niet zo snel pleiten. We hoeven geen eigen begraafplaatsen. Of een eigen universiteit; laat onze jongeren maar midden in onze samenleving staan en dáár streven naar wetenschap die rekent met de Bijbel.
Wel hoop ik van harte dat er voorzieningen zullen blijven in eigen kring voor mensen in een afhankelijkheidssituatie: ouderen, gehandicapten, kinderen. Als bijvoorbeeld de ruimte verdwijnt om kinderen in de eigen overtuigingen op te voeden moeten we ons bezinnen op de toekomst. Dan kan er een moment komen om thuisonderwijs serieus te overwegen.”
Verwacht u vervolging in ons land?
„De erfenis van de kerk is: „In de wereld zult gij verdrukking hebben, maar hebt goede moed: Ik heb de wereld overwonnen.” Wij zijn daar zó ver van af. Ik hoop dat dit zo mag blijven; naar vervolging verlang ik niet. Maar we moeten wel beseffen dat de kerk in China wat dit betreft dichter bij de Bijbelse boodschap zit dan wij.
Ik vind het moeilijk me voor te stellen dat politiemensen in de kerk komen controleren wat we zeggen. Dat is echt wezensvreemd aan onze westerse samenleving. Wel raken we vanzelfsprekendheden kwijt. Het wordt moeilijk om winkelier te zijn als je op zondag gesloten wilt blijven. We moeten goed opletten hoe we onze standpunten rond bijvoorbeeld homoseksualiteit verwoorden. Op deze zaken zullen we alert moeten zijn en soms ons verlies moeten nemen. Maar mag je dat nu echt verdrukking noemen? Als we voldoende te eten hebben, in mooie huizen wonen, op vakantie gaan? Verdrukte christenen wereldwijd kijken met open mond naar ons. Wij leven in een uitzonderingssituatie.”
In crisistijd valt regelmatig het woord eindtijd. Hoe kijkt u wat dat betreft naar 2050?
„Na de Tweede Wereldoorlog is dit misschien wel een van de ergste crises die wij beleven. Maar gelet op de langere geschiedenis moet je zeggen: er hebben veel ernstiger pandemieën plaatsgevonden. Ik weet niet of dit een teken van de wederkomst is. Veel belangrijker vind ik wat Wycliffe doet, het Bijbelvertaalwerk, de voortgang van het Evangelie. Dat gaat verder; er zijn steeds minder onbereikte volken.
Of we nog een opwekking moeten verwachten, weet ik niet. Wel weet ik dat er verwachting is voor het volk van de Joden. Hoe de werkelijkheid ook zal zijn, Luther zei: „Houd je bij het Woord.” Als de dag van de wederkomst aanbreekt, zullen we verbaasd staan over wat er openbaar komt. Hoe God Zijn eigen gang is gegaan in deze wereld, met het stille werk van Zijn Geest.”
Ds. W. Visscher
Willem Visscher werd op 21 juli 1955 geboren in Genemuiden en groeide op in Deventer.
Hij studeerde economie in Rotterdam en was werkzaam op het ministerie van Volksgezondheid.
In 1988 werd hij toegelaten tot de predikantsopleiding aan de Theologische School van de Gereformeerde Gemeenten (GG).
Als kandidaat nam hij in 1992 het beroep aan naar de gereformeerde gemeente in Amersfoort. Deze gemeente dient hij nog altijd.
Ds. Visscher was onder meer voorzitter van de Jeugdbond van de GG, voorzitter van het bestuur van het Van Lodenstein College en lid van het hoofdbestuur van de SGP.
De predikant is sinds 2015 weduwnaar. Hij heeft zeven kinderen en twee kleinkinderen.
serie Kerk in 2050
In deze zomerserie denken predikanten uit de gereformeerde gezindte na over de kerk van de toekomst. Welke uitdagingen liggen er? Waarover maken zij zich zorgen? En welke hoop hebben zij? Donderdag 13 augustus deel 5.