Tekorten en schulden lopen op en niemand maakt er zich druk om
Begrotingstekort en staatsschuld schieten omhoog, in Nederland en elders eveneens. De in de EU afgesproken grenzen verdwijnen uit beeld. En niemand lijkt zich daar op dit moment druk om te maken.
Ook president Klaas Knot van De Nederlandsche Bank niet. Die kennen we toch als een geharnaste strijder voor een solide financieel beleid, als iemand waarbij iedere euro in goede handen is. Vorige maand gaf hij aan: de last van de oplopende rekening mogen we best uitsmeren over lange termijn, over meerdere generaties zelfs. Daar kijk je van op. Dan hebben we misschien alweer veel geld nodig om een volgende crisis aan te pakken.
Premier Mark Rutte duidde kortgeleden het voor dit jaar verwachte tekort overigens wel aan als van „astronomische omvang.” Het gaat in de voorlopige raming om 68 miljard euro ofwel 8,7 procent van het bruto binnenlands product (bbp), terwijl op Prinsjesdag werd gerekend op een overschot. De schuld stijgt naar 491 miljard, wat overeenstemt met 63 procent van het bbp.
Dit laatste valt mee. Het is maar net boven het maximum uit de Europese spelregels van 60 procent. Dankzij eerdere zuinigheid –door velen bekritiseerd– kan minister Wopke Hoekstra nu tientallen miljarden extra uitgeven om de economische neergang te bestrijden zonder dat we met onze nationale schuld echt ontsporen.
Een begrotingssaldo van bijna 9 procent negatief is een wat ander verhaal. Tijdens de bankencrisis hielden we het beperkt tot ruim 5 procent. De limiet die we eind vorige eeuw in de aanloop naar de start van de muntunie hebben vastgelegd, bedraagt 3 procent. We stevenen dus af op een fikse overschrijding.
De komende tijd vinden de besprekingen plaats over de begroting voor 2021. Bezuinigingen en lastenverzwaringen zullen, zolang we in een recessie verkeren, niet aan de orde zijn. En van Brussel hebben we niets te duchten, want de genoemde normen uit het stabiliteitspact zijn terzijde geschoven. Tijdelijk. Of koersen we aan op een permanente versoepeling?
Nederland steekt met zijn cijfers nog positief af bij veel andere eurolanden. Vooral de zuidelijke partners zakken veel dieper weg in het rood. Zij kunnen echter volop blijven lenen, doordat de Europese Centrale Bank (ECB) massaal hun obligaties opkoopt. Er is dus altijd belangstelling voor dat schuldpapier en dat houdt de rente laag. Maar uitzicht op een terugkeer onder het schuldplafond ontbreekt bij sommige partners. Het zou mij dan ook niet verbazen als de coronacrisis in Europa een discussie op gang brengt over een aanpassing van de 3 en de 60 procent.
Die percentages zijn ooit vrij arbitrair gekozen. Bij het opstellen van het Verdrag van Maastricht, begin jaren negentig, lag de gemiddelde schuld rond 60 procent en het werd de inzet, zonder onderbouwing, om dat in de toekomst zo te houden.
Legio overtredingen hebben er sindsdien plaatsgevonden. Brussel zag veel door de vingers en deelde nooit een boete uit. Toch gaat van deze voorschriften een disciplinerende werking uit. Regeringen beseffen natuurlijk dat ze het ook weer niet al te bont kunnen maken.
Discipline is belangrijker dan de precieze hoogte van de grenzen. Maar waar blijven we als we aan de percentages gaan sleutelen? In ieder geval hebben de problemen met Griekenland ons geleerd dat stabiliteit nodig is om de euro overeind te houden.