Waarom we weer naar de kerk gaan
Kerken hoeven na woensdag geen rekening meer te houden de limiet van honderd bezoekers, als ze de veiligheidsregels maar in acht nemen. De gemeenteleden die de afgelopen maanden vanwege de coronacrisis noodgedwongen thuiszaten, mogen weer naar de kerk. Waarom is dat belangrijk?
De hervormde theoloog prof. dr. A. A. van Ruler mag eind jaren zestig vanwege zijn gezondheid lange tijd niet preken. Daarom kerkt hij in de Janskerk in Utrecht. Als gemeentelid noteert hij zijn bevindingen. „Telkens word ik door andere dingen aangeraakt”, schrijft hij. „Als door een toverstaf.”
Van Ruler stelt zich de vraag waarom het belangrijk is om naar de kerk te gaan. Hij vindt 21 redenen, waarover hij evenzoveel artikelen schrijft in het hervormde maandblad ”De Kerkvoogdij”. Die verschijnen in 1970 –vijftig jaar geleden– in het boek ”Waarom zou ik naar de kerk gaan?” Zeven redenen samengevat.
Om bekeerd te worden
De eigenlijke vraag voor elk mens is: Hoe vind ik een genadige God? Men gaat naar de kerk om een kans op de bekering te lopen. Zo loterij-achtig moeten we het wel zeggen. We gaan er allerminst vanuit dat de prediking de bekering automatisch schenkt. De bekering is iets wat in de mens zelf moet gebeuren. Zij is het werk van de Geest. Áls de Geest gaat werken in het hart van een mens, dan doet Hij dat door middel van het Woord. Een mens moet in „de weg van de middelen” blijven, die door de Heere zijn ingesteld. Daarom moet hij zijn leven lang trouw en regelmatig naar de kerk. Wie weet: misschien slaat de Geest op een gezegend ogenblik als een bliksem in zijn hart.
Dat geeft een enorme spanning en intensiteit aan de kerkgang. Wanneer men naar de kerk gaat, is men zich bij deze opvatting bewust: nu treed ik weer binnen in dat krachtenveld van de hoogspanning van de eeuwige uitverkiezing en van het grote, goddelijke werk van de Geest. Het gaat er elke zondag weer om: er op of er onder! Men wordt voor eeuwig behouden, voor eeuwig verlost. Of men wordt dat niet. En dan is men voor eeuwig verloren.
Om een gewoonte voort te zetten
De vraag luidt: Waarom zou ik naar de kerk gaan? En het antwoord: Wel, om een gewoonte vol te houden.
Van alle kanten komen terstond de protesten los tegen deze oppervlakkige, banale en burgerlijke gedachte. Hoeveel mensen zijn er niet die meteen zeggen: „Geen gewoonte, geen sleur; dan wordt alles alleen maar uitwendig en volstrekt waardeloos. Ik ga alleen naar de kerk als ik er behoefte aan heb. Dan is het pas echt.”
Mijn simpele vraag luidt: Komt het vaak voor dat ik een pure en onweerstaanbare behoefte heb om naar de kerk te gaan? Is het hart niet heel vaak dor en doods, als de akker in de winter? Is er ook niet verschrikkelijk veel luiheid, traagheid en gemakzucht, met name in het geestelijk leven? Een mens die zichzelf een beetje kent, zal niet zo hoog van de toren blazen. Hij zegt niet zo gauw: „Ik ga alleen als ik er behoefte aan heb.” Want hij weet: die behoefte is er niet zo machtig vaak.
Een regelmatige kerkgang brengt de melodie van de eeuwigheid in de muziek van de tijd. De glans van de kerkdienst vult de zondag en van daaruit al de dagen van de week. De lamp moet brandende gehouden worden. In welk doolhof gaat de mens rondrennen als er geen vaste kerkgang is?
Om te lofprijzen
In de lofprijzing staan we ten volle voor het aangezicht van de Schepper. We gaan naar de kerk om te zingen en zo onze Schepper te prijzen. Het zingen geschiedt in het geheel niet ter afwisseling of ter verpozing van de aandacht of om de stilte onder de dienst van de offeranden te vullen. We geven geen vocaal concert; het zingen in de kerk is een zingen tot God. Daarom heeft het ook iets van een zingen tot in alle eeuwigheid. We zingen tezamen met de tienduizend maal tienduizend engelen. Het hele heelal wordt dan door ons als een lied beleefd.
Hét werk van het volk van God is de lofprijzing. We moeten daarom de waarde van de kerkdienst niet puur laten afhangen van de al of niet goede preek. De dominee moet zijn uiterste best doen. Ook de gemeenteleden hebben een enorme taak bij de preek. Zij moeten thuis zijn in de Bijbel en in het dogma van de kerk, zij moeten leven in de verborgen omgang met God. Maar, de zaak van de kerkdienst staat of valt er niet mee. Laat de preek een keer slecht zijn, we zingen dan toch nog een psalm. Daarin treden we voor het aangezicht van de Schepper en prijzen wij Hem. Dat maakt elke kerkgang in ieder geval goed.
Om te bidden
We zijn zomaar niet van de wereld af, wanneer we naar de kerk gaan. We nemen haar in al haar onderdelen en in volle omvang mee. In het gebed wentelen we onze weg door de wereld en daarmee ook de weg van de wereld, dus de wereld zelf, op de Heere. Het is een zware last. Het is een rotsblok. Maar al biddend werken wij dit blok van ons af en leggen het God op de schouders.
Het gebed is in alle simpelheid dit, dat we de dingen –en dan alle dingen– met God bespreken. De Schepper en Verlosser is in heel Zijn wereld geïnteresseerd. Daarom zijn alle dingen, ook de meest gewone, heilig. Tot het kiezelsteentje toe. Er is niets wat niet interessant is voor de Eeuwige.
Het persoonlijk gebedsleven moge dan kwijnen. In het gezinsleven moge het bidden een steeds meer aangevochten zaak worden. In de techniek van de vergaderingen van commissies en organisaties moge het gebed steeds meer als ouderwets en in onbruik geraken. De kerkdienst legt nog steeds deze wonderbaarlijke ”permanent wave” in het kapsel van onze ziel.
Er is ook de dankzegging, de lofprijzing, de schulderkentenis, het roepen om genade. Dat alles tezamen en nog veel meer maakt het bidden uit.
Om je zonde in te zien
In de kerk komt ook de zonde ter sprake. En dat op een wijze als nergens anders.
Wanneer men naar de kerk gaat met het oog op het zondaar zijn van de mens, dan houdt dat in dat men zijn bestaan tot op de bodem gaat doorgronden. Op de bodem van alle vragen, die men denkend kan stellen en waardoor levens geteisterd kunnen worden, ligt de schuld. Het is de schuld van de zonde.
De prediking is er niet alleen om Christus en het Evangelie aangaande Hem te verkondigen. De prediking is er ook om de mens aan zichzelf te ontdekken, hem uit te kleden en leeg te schudden, hem in zijn naaktheid en verlorenheid voor Gods aangezicht te stellen, hem als zondaar aan de dag te brengen.
In de kerk alleen is genezing van deze ziekte-tot-de-dood. In de kerk is dé oplossing van dit allerdiepste probleem van het mens-zijn, namelijk de verlossing van de verloren werkelijkheid. Daar is de verzoening van de schuld.
Om het heil te ontvangen
We gaan ook naar de kerk om het heil te ontvangen. Redding uit de verlorenheid. Uit het eeuwige verderf.
We hebben dus echt iets aan de kerkgang. We worden er beter van. We krijgen er iets door. Men mag dit gerust een egoïstisch motief noemen. We gaan naar de kerk, ook met het oog op onze persoonlijke zaligheid.
Elk mens heeft het pertinent nodig om naar de kerk te gaan, z’n leven lang, ook om het heil telkens weer te ontvangen. We kunnen maar één ding doen: telkens weer naar de kerk lopen om het verhaal opnieuw te horen. We zijn in dit opzicht als de kinderen: die willen ook telkens weer precies hetzelfde verhaal op precies dezelfde wijze verteld krijgen.
Het heil blijft iets vreemds houden. Dat is net zo als met de regen in een droge zomer. Dan moet het al heel lang regenen voordat de grond enigszins doorweekt is. Daarom moet ik ook telkens weer onder de meiregen van de prediking van het heil gaan lopen.
Om rust te vinden
De zondag is de rustdag bij uitnemendheid. Tot rust komen kan nergens zo goed als in de kerk, Er zijn zelfs mensen die alleen maar slapen in de kerk, althans onder de preek. Dat is natuurlijk de limietvorm, een uiterste grensmogelijkheid van de ware kerkgang. Maar is het een totaal onaanvaardbare mogelijkheid? Is het frivool in dit verband te denken aan het Schriftwoord dat de Heere God het Zijn beminden geeft als in de slaap? In ieder geval: is het geheel ondenkbaar dat de drukke huismoeder, de overbezette zakenman, bij de kerkgang het gevoel heeft nu eens ook lichamelijk een ogenblik echt tot rust te komen?
In de kerkdienst komt de mens, als het goed is, tot het opperste van zijn activiteit, tot de heilige arbeid van lofprijzing. Maar als een mens nu eens geestelijk zo ver heen is dat hij niet meer mee kán doen? Is het dan zo verwerpelijk dat hij het de anderen laat doen? Hij ondergaat om zo te zeggen een reanimatie: het hart staat al stil, maar doordat het gemasseerd wordt, begint het –op den duur– weer te kloppen.
„Een kerkdienst houden is niet iets vanzelfsprekends”
Ds. W. J. C. van Blijderveen gebruikt het boek ”Waarom zou ik naar de kerk gaan?” tijdens bezinningsmomenten in zijn gemeente. „Je merkt in de gemeente, en breder in de kerken, dat mensen niet altijd helder hebben waarom ze naar de kerk gaan”, zegt de hersteld hervormde predikant uit Woudenberg. „Kerkgang lijkt zo gewoon. Maar er zit meer aan vast dan vaak wordt gedacht.”
Door de coronacrisis ontdekken veel gemeenteleden dat het houden van kerkdiensten helemaal niet zo vanzelfsprekend is. Ds. Van Blijderveen begon aan het begin van de coronatijd met online bezinningsmomenten via YouTube en de kerktelefoon, waarin hij in een meditatie één of twee hoofdstukken van Van Ruler samenvat. „De antwoorden die Van Ruler geeft op de vraag waarom je naar de kerk zou gaan, zijn vaak prikkelend. Ze zetten aan tot nadenken. Gemeenteleden waarderen dat, al heeft Van Ruler soms ook wat weerbarstigs. Hij is niet de toegankelijkste theoloog, dus soms is het zoeken naar een manier om zijn woorden wat concreter te maken.”
Van Ruler verdient herwaardering, vindt ds. Van Blijderveen. „Hij was een invloedrijke theoloog. Ik ben het niet op alle punten met hem eens, maar zeker het boek ”Waarom zou ik naar de kerk gaan?” zou meer aandacht mogen krijgen. Een van de wezenlijkste hoofdstukken is voor mij dat over het gaande houden van de lofzang. Een actueel thema, zeker nu christenen zich afvragen of ze wel of niet in de kerk kunnen zingen.”
Een ander belangrijk punt is dat mensen naar de kerk gaan om het geloof te belijden, aldus de Woudenbergse predikant. „Dat begint al als we door de deur van ons huis naar buiten stappen. We belijden dan in het openbaar dat we niet zonder God kunnen leven.”