Jurist: Betoging Amsterdam afbreken was olie op het vuur geweest
Minstens vijf grondrechten zijn er gedurende de coronacrisis vrij fors beperkt. Dat burgemeester Halsema aan de demonstratie op tweede pinksterdag ruim baan gaf, valt daarom te prijzen, vindt jurist Jan Brouwer.
De betoging van duizenden mensen op de Dam in Amsterdam riep de afgelopen dagen vooral boosheid en onbegrip op. In politiek Den Haag en in de Amsterdamse raad gingen stemmen op dat burgemeester Halsema beter op kan stappen. Maar volgens prof. mr. dr. Jan Brouwer, hoogleraar recht en samenleving aan de Rijksuniversiteit Groningen, was Halsema er niet toe gerechtigd de betoging vooraf te verbieden. „De Wet openbare manifestaties stelt strenge eisen aan een verbod.”
Hoogleraar staatsrecht aan de Universiteit Leiden Wim Voermans stelde dinsdag in Trouw dat Halsema de demonstratie had moeten beëindigen toen bleek dat er geen 1,5 meter afstand kon worden gehouden. Hij beriep zich op de noodverordening, die het demonstratierecht aan banden legt. Maar volgens Brouwer was het afbreken van de demonstratie geen goed idee geweest. „De betoging in Amsterdam richtte zich met name op discriminatie door de politie. Als die er een einde aan had gemaakt, was dat olie op het vuur geweest.”
De jurist kan zich moeilijk vinden in de kritiek die Halsema te verduren kreeg. „De verantwoordelijkheid voor het naleven van de coronaregels ligt bij de demonstranten, niet bij Halsema. Het grootste verwijt treft hen.”
Spagaat
Samen met enkele collega-juristen zette Brouwer eind mei op een rij of de noodverordeningen in de coronacrisis gerechtvaardigd zijn. Hun conclusie: op vijf grondrechten is tijdens de lockdown inbreuk gemaakt. De vrijheid van godsdienst, vergadering, demonstratie, onderwijs en het recht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer. „Een noodverordening mag geen grondrechten beperken. Dat staat letterlijk in de wet. De overheid zit daarmee in een spagaat. Zij heeft de plicht het grondrecht op leven van haar burgers te beschermen. Bij zo’n conflict van grondrechten mag de overheid op grond van het ongeschreven staatsnoodrecht het recht op leven korte tijd zwaarder laten wegen dan de andere grondrechten. Maar daarmee mag ze geen inbreuk op die grondrechten maken.”
Dat was vorige week ook het oordeel van de Raad van State. Brouwer: „Een noodverordening mag in dit geval net zolang gelden als de wetgever aan tijd nodig heeft om de wet zodanig aan te passen dat de maatregelen daar binnen vallen.”
Grondslag
Op 23 april zag de eerste Covid-wet het levenslicht, maar zonder dat daarin een wettelijke grondslag werd opgenomen voor de verregaande noodmaatregelen. „De regering had toen in een wet een democratisch gefundeerde grondslag kunnen geven aan de beperking van de grondrechten. Vanaf dat moment is een rechtvaardiging met een beroep op ongeschreven staatsnoodrecht niet langer mogelijk.”
De noodmaatregelen van de lockdown zijn halverwege maart uitgevaardigd door de voorzitters van de veiligheidsregio’s, in opdracht van de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Deze voorzitters hebben geen democratisch gekozen orgaan dat hen controleert, zoals het parlement doet bij de regering. Volgens Brouwer was er de afgelopen maanden dan ook „geen sprake van echte democratie.” „Ik zeg niet dat er verkeerde maatregelen zijn genomen, maar wel dat deze niet volgens de methode zijn genomen die we democratisch met elkaar hebben afgesproken.”
Brouwer heeft zich met name verbaasd over de inperking van de godsdienstvrijheid, het recht dat volgens hem in de Grondwet het best wordt beschermd. „Zelfs bij het uitroepen van een noodtoestand zou het niet mogelijk zijn de godsdienstuitoefening binnen kerken in te perken. Daar kom je met geen mogelijkheid aan.”