Wie betaalt de rekening van de coronacrisis?
Eind januari gaf president Klaas Knot van De Nederlandsche Bank onze economie nog een 9 als rapportcijfer. Het lijkt al heel lang geleden. Inmiddels is het crisis, erger misschien dan vorige keren.
Topjaren liggen er achter ons, hoogconjunctuur van het beste soort. We werden als samenleving rijker dan ooit tevoren. De werkloosheid daalde tot een historisch laag niveau. De overheid pronkte met een overschot op de begroting en drong de staatsschuld ver terug. Maar opeens is alles anders. Niemand hield in de prognoses voor 2020 rekening met wat nu gebeurt. Handelsconflicten, brexit, dat leken de risico’s; corona kenden we nog niet.
Ouderen herinneren zich wellicht de oliecrisis in de jaren zeventig en tachtig. Landen in het Midden-Oosten draaiden de kraan dicht, later dwongen zij gigantische prijsverhogingen af. De Nederlandse economie, die toch al niet in een goede concurrentiepositie verkeerde, raakte in het ongerede. Veel banen gingen verloren.
Verser in het geheugen ligt de financiële crisis die in 2008 uitbrak. Banken stonden op omvallen. In een volgende fase dreigde –door de schuldenproblemen in Griekenland– het einde van de euro. En dat alles vergezeld van een zware recessie, krimp van onze gezamenlijke welvaart.
Ditmaal eigenlijk twee crises: een gezondheidscrisis en een economische crisis. Grote kans dat die laatste dieper zal zijn dan beide vorige keren dat we van zo’n situatie mochten spreken. Al valt voorlopig over de schade weinig met zekerheid te zeggen. Wat meer duidelijkheid daarover krijgen we als in de zomer de cijfers verschijnen over het tweede kwartaal, over bedrijfsresultaten en macro-economische ontwikkelingen in die maanden.
De raming deze week van het Internationaal Monetair Fonds (IMF) dat onze nationale economie dit jaar met 7,5 procent afkalft –een ongekend percentage– is dan ook in hoge mate koffiedik kijken. Zij berust op aannames over de duur van de beperkende maatregelen, terwijl niemand weet hoe het virus zich verder zal gedragen. Het kan nog erger, maar ook minder erg uitpakken.
Regeringen en centrale banken halen alles uit de kast om de klap op te vangen. Zij smijten met miljarden, tientallen en honderden tegelijk soms. In 2008 trokken overheden enorme bedragen uit om banken te redden. Op kosten van de belastingbetaler, werd toen vaak benadrukt. Die woorden klinken vandaag de dag niet of nauwelijks, maar ze zijn wel degelijk van toepassing op alle huidige noodmaatregelen.
De rijksuitgaven schieten omhoog, de belastinginkomsten zakken in en dus stijgen de tekorten en lopen de schulden sterk op. Al dat geld moet een keer worden terugbetaald. Na elke recessie zijn bezuinigingen en lastenverzwaringen onvermijdelijk. In de jaren tachtig betekende dat vooral versobering en hervorming van de sociale zekerheid, met beperking van hoogte en duur van de uitkeringen. Na de financiële crisis vonden flinke ombuigingen plaats in onder andere de zorg en ging de AOW-leeftijd omhoog.
In de voorbije periode hebben we ons kunnen baden in de weelde van overschotten, groeiende welvaart, van almaar meer. De komende jaren wacht –naast de persoonlijke drama’s rond werk, baan, bedrijf en inkomen– de discussie over de verdeling van niet meer, maar minder. Ofwel: wie betaalt de rekening? We zullen er allemaal aan moeten bijdragen.