Tijdens zijn vlucht naar Europa werd hij mishandeld en uitgebuit. In de woestijn begroef hij gestorven medevluchtelingen. Samen met zijn taalcoach legde de Eritrese Gebre zijn verhaal vast.
Als tiener ontvluchtte Gebre Zemichael (27) Eritrea om te voorkomen dat hij het leger in moest. Hij dacht er een jaar voor nodig te hebben om Europa te bereiken, maar was zes keer zo lang onderweg, vertelt hij in een restaurant in zijn woonplaats Maastricht. Aan tafel zit ook Gerda Crouset (63), die twee jaar zijn taalcoach was. Samen zaten ze „honderden uren” aan tafel om het vluchtverhaal van Gebre gedetailleerd vast te leggen in het boek ”De ijssalon van meneer Mebrat”.
Gebre groeit op in een christelijk gezin met vijf kinderen in de Eritrese hoofdstad Asmara. Op 16-jarige leeftijd verlaat hij het land, samen met zijn 13-jarige neef Hayat. Vol goede moed vertrekken ze te voet, eerst richting Soedan. „We waren op weg naar het beloofde land en zouden niet opgeven voordat we ons doel bereikt hadden.”
Na enkele weken komen ze uitgeput aan in het Soedanese vluchtelingenkamp Shagarab. Ze slapen er in een gebouw voor minderjarige jongens. „We lagen op de stenen vloer. Eén keer per dag kregen we een beetje eten, altijd pasta”, zegt Gebre. In het kamp hebben geregeld gevechten plaats tussen christenen en moslims.
Als Gebre naar huis belt, hoort hij dat zijn vader vanwege het verdwijnen van zijn zoon door de politie is opgepakt en naar een werkkamp gebracht. Zijn broer Kifle is inmiddels via Soedan en Egypte naar Israël gevlucht en werkt als automonteur in Tel Aviv.
Om weg te komen uit Shagarab moeten Gebre en Hayat elk 100 dollar betalen aan mensensmokkelaars. Vanuit Israël zorgt Kifle ervoor dat dit bedrag er komt. Na vijf maanden trekken de twee naar Khartoem, waar ze als bordenwassers in restaurants geld verdienen. Kifle maakt na maanden sparen 8000 dollar over aan mensensmokkelaars die zijn broer en neef via de woestijn naar Libië zullen vervoeren.
Kleine vrachtwagen
Gevraagd naar de zwaarste periode tijdens zijn vlucht, noemt Gebre direct de wekenlange tocht door de Sahara, ook wel de „dodenweg” genoemd. „Vluchten kostte niet alleen veel dollars, je kon er ook met je leven voor betalen.”
De verzengende hitte bleef hem bij. „We zaten met een grote groep in een kleine vrachtwagen. Er was nauwelijks eten en drinken. Veel mensen gingen onderweg dood, maar we moesten door”, zegt Gebre, die in de woestijn onder andere het lichaam van een overleden jongen moest begraven. Deze kreeg „een fatsoenlijk graf, voor zover we hem dat konden geven.”
In Libië houden mensensmokkelaars hem drie jaar gevangen, totdat er geld komt om door te kunnen reizen naar Europa: 1500 dollar per persoon. In Italië, na een gevaarlijke oversteek van de Middellandse Zee, kantelt het beeld. Smokkelaars die migranten mishandelen en uitbuiten maken plaats voor vriendelijke burgers die berooide ontheemden een slaapplek aanbieden of geld geven om eten te kopen.
Zes jaar na zijn vertrek uit Eritrea komen Gebre en zijn neef in Amsterdam aan. „Ik had vroeger op de radio gehoord over Holland. Daarom wilde ik hier asiel aanvragen. Op het station in Amsterdam vroeg ik aan een voorbijganger: „Is dit Holland?” „Nee”, zei hij, „dit is Nederland.” Een tweede persoon gaf hetzelfde antwoord. Ik dacht: „Oh nee, nu ben ik er nog niet.” Totdat iemand me vertelde dat dit toch Holland was.”
De politie verwijst hem naar Ter Apel, waar zijn asielprocedure begint. Gebre verblijft in diverse azc’s, totdat hij een verblijfsvergunning krijgt. Daarna krijgt hij een woning in Maastricht toegewezen.
De Eritrese vluchteling is blij dat hij hier een nieuw bestaan kan opbouwen. Tegelijk laten de traumatische gebeurtenissen uit zijn barre tocht naar Europa hem niet zomaar los. „Vooral in het begin dacht ik vaak aan alles wat ik heb meegemaakt in de woestijn. Bijna anderhalf jaar lang kon ik ’s nachts niet goed slapen.”
In Maastricht volgt Gebre een taal- en inburgeringstraject. In 2017 ontmoet hij Gerda Crouset, die onder meer vrijwilligerswerk doet voor VluchtelingenWerk. Zij wordt zijn taalcoach. „Gerda is mijn Nederlandse moeder. Ze heeft mij veel geholpen.”
Crouset, die met meerdere vluchtelingen optrok, kreeg een bijzondere band met Gebre. „Ik had God gevraagd iemand op mijn pad te brengen voor wie ik iets mocht betekenen. Dat was Gebre”, zegt de hervormde Crouset, die sinds 2006 weduwe is. „Vanaf de eerste ontmoeting vond ik hem bijzonder. Als ik hem zag lopen, verscheen er altijd een grote glimlach op zijn gezicht. Hij maakte anderen ook aan het lachen.”
Littekens
Nadat ze hem vroeg waar zijn littekens vandaan kwamen, vertelde hij haar gaandeweg zijn hele vluchtverhaal. Via internet deed Crouset aanvullend onderzoek, waarna ze Gebres relaas in de ik-vorm beschreef. „Wat me vooral raakte, naast de gevaarlijke tocht door de Sahara en de oversteek van de Middellandse Zee, waren de martelingen en vernederingen die Gebre telkens moest doorstaan. Maar ook zijn moed om steeds weer door te gaan.”
Diverse keren wordt het kettinkje met een kruis genoemd, de enige persoonlijke bezitting die Gebre vanuit Eritrea meenam. Hij kreeg het ooit van zijn vader. „In Libië kon ik het niet zichtbaar dragen, want dan zouden moslims het kapotmaken.”
Het geloof in God is belangrijk voor hem, zegt Gebre, die Eritrees-orthodoxe kerkdiensten in Weert bezoekt. „In de woestijn heb ik elke nacht tot God gebeden. Voordat ik ging slapen, praatte ik een halfuur met God. Dat blijf ik doen tot het eind van mijn leven. Ik ben dankbaar dat ik in Nederland ben gekomen. Hier ben ik veilig en ontmoet ik vriendelijke mensen. Anderen gingen dood in de woestijn en ik leef nog. Waarom? Ik dank God elke dag voor alles wat Hij me geeft.”
De ijssalon van meneer Mebrat. Het aangrijpende verhaal van twee jongens uit Eritrea en hun zes jaar durende vlucht naar Europa, Gebre Zemichael en Gerda Crouset, uitg. Ad. Donker, 224 blz.; € 19,95.